Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Mandoline

betekenis & definitie

Snaarinstrument van de familie der luit; van Oosterschen oorsprong (Arabische tanboer); in Italië vooral tot ontwikkeling gekomen. Vooral de Napolitaansche m. is het meest verspreid. Deze heeft een rondgewelfde klankkast en is bespannen met vier paren metalen snaren (stemming : g, d1, a1, e2), die met een plectrum van schildpad betokkeld worden.

De dubbele besnaring laat een tremolo toe. Grootere vormen van de m. zijn mandoliola, mandola, mandoloncello en mandolone. Als hoofdinstrument vooral in gebruik bij plectrum-ensembles van meervoudige bezetting, waarin, naast de familie-instrumenten, vaak ook de gitaar vertegenwoordigd is. de Klerk

< >