1° D. F., Zuid-Afrikaansch schrijver. * 1881 te Daljosafet (Pêrel). Na zijn hoogere studies te Halle en Freiburg, waar hij in 1906 promoveerde, keerde hij naar Z.
Afrika terug, waar hij hoofd van een school te Camarvon werd, in 1910 hoogleeraar in de moderne talen te Bloemfontein en in 1918 hoogleeraar in het Afrikaansch. Zijn beteekenis ligt vooral op het gebied der Afrik, taal, voor wier verheffing hij veel deed.Werken. Proza: Vergeet me niet (1913); Die Meulenaar (1926) ; Hans die Skipper (1929). Tooneelwerk : Die Skoolseun van Mnr. Poirier (vert.); Koringsboere (1921) ; Die mense van Groenekloof (1926); Meester (1927). Verder vsch. dichtbundels. — Lit.: Pienaar, in Taal en Poësie van die Twede Afrik. Taalbeweging (41931) ; Schoonees, Die Prosa v. d. 2e Afrik, beweging (1922). Piet Visser.
2° François de, Fransch dichter, maar vooral taalhervormer en wetgever van den Pamassus, terecht „le premier ouvrier du classicisme” genoemd. Katholiek, alhoewel geboren uit een Geref. magistratenfamilie.* 1555 te Caen, ✝ 1628 te Parijs. Zijn weinig uitgebreid oeuvre is beperkt tot meestal kleur-, bloeden ziellooze Stances, Odes, Sonnets, Chansons, Epigrammes en Epitaphes.
Belangrijk evenwel was de rol, die hij speelde als hervormer, waarbij hij in de allereerste plaats reageerde tegen na-aping der Klassieken, Italianisme, Marinisme, enz. Niettegenstaande aanvallen van Desportes, Bertaux, Régnier, enz. werd zijn leer vanaf 1650 gevolgd door ieder goed schrijver.
Uitg.: d. Lalanne (5 dln. 1862). Recent: Poésies, door M. Allem en Ph. Martinon (1926).
Lit.: Sainte-Beuve, Poésie au XVIe s. (Parijs 1843) ; G. Allais, M. (Parijs 1891) ; F. Brunot, La Doctrine de M. (Parijs 1891); M Counson, M. et ses sources (Luik 1904); Souriau, m! (1912). Willemyns