Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Luchtdruk

betekenis & definitie

of atmospherische en barometrische druk (meteorologie) is de kracht, die de zwaarte van de lucht in alle richtingen, op de in den dampkring geplaatste lichamen uitoefent. De l. op een bepaald niveau wordt door het gewicht van de zich daarboven bevindende luchtmassa veroorzaakt. De luchtkolom boven 1 cm2 van het zeeniveau, met top aan de bovengrens der atmospheer, weegt gemiddeld 1,033 kilogram; dit is ook het gewicht van een 760 mm hooge kwikzilverkolom van 0° met een basis van 1 cm2.

De l. wordt gemeten: 1° met den ➝ barometer; het nauwkeurigst met den kwikbarometer, het gemakkelijkst met den anerolde-barometer, die als barograaf fungeeren kan;
2° met den thermo-barometer (hypsometer), door het ➝ kookpunt van het water te bepalen. De grootte van den l. wordt uitgedrukt: 1° in millimeterkwik hoogte en 2° in millibar (mb). ➝ Bar. De herleide l. is de kwikbarometeraanwijzing, verbeterd met de index-correctie van het toestel en herleid tot 0° temp., zeeniveau en normale zwaarte. Herleidingstafels vindt men in meteorol. handboeken. Dc normale l. op zeeniveau is 760 mm of 1013,3 mb. -➝ Atmospheer (als drukeenheid).

Verticale verdeeling in de atmospheer. De l. neemt met toenemende hoogte af, als gevolg van de vermindering van de zich boven ons bevindende luchtzuil bij stijging in den dampkring. De gemiddelde l. op de aardoppervlakte, waarvan een deel boven den zeespiegel ligt, is 737 mm. Hij is ong. 677 mm op 1 km, 412 mm op 5 km, 206 mm op 10 km, 44 mm op 20 km en 4,5 mm op 35 km hoogte. Berekende waarden zijn: 0,106 mm op 60 km, 0,0128 mm op 100 km en 0,00162 mm op 500 km hoogte. De verticale drukafname van 1 mm stemt overeen met een zeker hoogteverschil, dat, in m uitgedrukt, de barometrische hoogtetrap wordt genoemd. Deze is ong. 10,5 m in de onderste dampkringslaag, 11,8 m bij 1 km, 13,5 m bij 2 km, 17,2 m bij 4 km en 22,5 m bij 6 km hoogte. De regelmatige drukafname met de hoogte wordt in de ➝ barometrische hoogtebepaling toegepast.

Horizontale verdeeling. De isobarenkaarten toonen over de aardoppervlakte een ongelijke luchtdrukverdeeling aan, waarin, benevens secundaire isobarenvormen, twee hoofdstelsels voorkomen, nl. de gebieden van lagen l. of ➝ cyclonen en de gebieden van hoogen l. of ➝ anticyclonen. Schematisch is de aarde door luchtdrukgordels (➝ Aardgordels) omringd: aan den evenaar een gordel van lagen l. van 758 mm (herleid op zeeniveau), en op beide halfronden een subtropicale gordel van hoogen l. van 762,5 mm op 35°, een polaire gordel van lagen l. van 758,5 mm op 60° en een kap van 760,5 mm aan de pool. Dit schema wordt, vooral in de buitentropische streken, ten uiterste gewijzigd door de bestendige, halfjaarlijksche en beweeglijke gebieden van hoogen en van lagen l., waarin resp. maxima boven 770 mm en minima beneden 735 mm vaak optreden. Zie kaart.

Waargenomen luchtdruk-waarden, die sterk van het gemiddelde afwijken, herleid op zeeniveau, zijn: 808,7 mm te Barnaoel in Siberië, 800 mm in Riga; 685,5 mm in de Chin. Zee (typhoon), 692 mm te Reykjavik. Boven 3 km hoogte bestaat gemidd. een horizontale luchtdrukafname van den evenaar naar de polen. De grootte van het horizontaal luchtdruk-verschil wordt door den barometrischen ➝ gradiënt bepaald.

Tijdelijke veranderingen. De l. op een bepaalde plaats is aan dagelijksche en jaarlijksche periodieke schommelingen en aan onregelmatige veranderingen onderhevig. De dagelijksche schommeling is hoofdzakelijk een dubbelgolf met maxima om 9.30 (locale tijd) ’s voormiddags en ’s avonds en minima om 3.30 ’s nachts en ’s namiddags. Haar amplitudo bedraagt ca. 2,5 mm in de intertropicale streken, en ca. 0,5 mm in de gematigde streken. ➝ Getijden (2°). De jaarlijksche schommeling treedt vooral op: 1° over het midden van de buitentropische vastelanden, inz. over Midden-Azië, met een zomerminimum en een wintermaximum, en 2° over de buitentropische oceanen, met een zomermaximum en een winterminimum. Zij is het gevolg van halfjaarlijksche temperatuurwisselingen (➝ Moesson).

Geschiedenis. Torricelli bepaalde in 1643 den l. door zijn barometerproef. Pascal bewees in 1648 de luchtdruk-afname met de hoogte door gelijktijdige barometeraflezingen te Clermont en op den berg Puy-de-Dôme. H. W. Brandes teekende in 1820 de eerste synoptische luchtdrukkaarten. Buys-Ballot formuleerde in 1857 de naar hem genoemde barische windwet.

Le Verrier gaf in 1863 het eerste dagelijksche weerbulletin uit, waarin de isobarenkaart de hoofdzaak was.

Lit.: klimatol. leerboeken, en onder ➝ Meteorologie.

Voor de beteekenis van den luchtdruk voor de gezondheid, zie onder ➝ Barometrische druk.