Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Loon (divers)

betekenis & definitie

1° Andere naam voor de Belg. Limb. gemeente ➝ Borgloon.

2° Voormalige onafhankelijke heerlijkheid in het Munstersche, vlak aan de Ned. grens, waarvan Otto II van Gelre belangrijke bezittingen in den Achterhoek kocht.
3° (Fr. Looz) Voorm. graafschap, zich uitstrekkend ong. over het tegenw. Belg. Limburg, tusschen St. Truiden en Tongeren. De versterkte burcht van L. (Borgloon) was de kern van het graafschap L., waarvan de oorsprong niet duidelijk bekend is. Volgens Vanderkindere was het gevormd uit een der vier graafschappen van Haspengouw, eerst Avernas genoemd (10e e.) en Loon in de 11e e. Dit lijfde rond het einde der 11e e. nog een deel van ➝ Toxandrië en van de ➝ Maasgouw in. Hansay denkt eerder, dat L. ontstond door de hervorming van een vroeger graafschap, op het einde der 9e e. verdeeld.

In 1015 vindt men een graaf van L. vermeld met naam ➝ Gijsbrecht. Zijn kleinzoon Arnold I (1082-1126) werd burggraaf van Mainz en graaf van Rieneck (1107) en liet deze leenen over aan zijn opvolgers Arnold II (1127-’45), Lodewijk I (1145-71), Geeraard I (1171-’95). De oudste zoon van Geeraard I, Lodewijk II, die ➝ Ada van Holland huwde, werd graaf van L. (1195-1218), opgevolgd door zijn derden broeder Arnold III (1218-1221), terwijl zijn tweede broeder, Geeraard, graaf van Rieneck werd en burggraaf van Mainz; Lodewijk III, oudste zoon van Geeraard, volgde hem op, terwijl zijn broeder Arnold IV graaf van L. werd (1227-’73) en door zijn huwelijk graaf van Chiny. Sedert 1227 bleven de graafschappen van L. en Rieneck gescheiden. L. was reeds in de 12e e. een leengoed van het bisdom Luik. Van af het begin van de 13e e. schonken de graven vrijheden aan de steden. De vesting L. brandde af in 1179. In 1336 stierf graaf Lodewijk IV, achterkleinzoon van Arnold IV; daar hij geen wettige zonen naliet, werd zijn leengoed door het Luiksche kapittel voor het prins-bisdom teruggeëischt; dit leidde tot langdurige onderhandelingen. In 1367 werd het graafschap eindelijk bij het Luiksche ingelijfd. In de kerk van L. stichtte graaf ➝ Emmo in 1047 een kapittel. De Romaansche kerk van L., in 1130 aan den H. Odulphus toegewijd, verheft zich thans nog naast de ruïnen van den burcht.

Lit.: J. Daris, Hist. de la bonne ville, de l’église et des comtes de Looz (B dln. 1864-’65); L. Vanderkindere, La formation territoriale des principautés belges au moyen âge (II 1902); A. Hansay, L’ancien comté de Looz et les anciens comtes de Looz (in Melanges Pirenne, I, 189); J. Lyna, Aperçu hist. sur les orig. urbaines dans le comté de Looz (1931). Willaert.

< >