I. Voorwerp der l.-w. Deze omvat alles, wat deze zelf volgens haar definitie (vgl. ➝Liturgie) omvat, en daar de deugd der godsvereering ook tot taak heeft den mensch al zijn daden tot Gods eer te doen verrichten (1 Cor. 10.31; Col. 3.17), maakt veel hiervan tegelijkertijd stof uit van andere wetenschappen: dogmatiek, moraal, kerkelijk recht, zelfs archaeologie e.d.
De l.-w. onderscheidt zich echter van deze door haar eigen doelstelling, nl. die der eerbetuiging aan God. Feitelijk bestaat aldus haar stof, strikt genomen, uit alle daden (zoowel handelingen als woorden en al wat daarbij betrokken is), waardoor de Kerk, als Christus’ mystiek Lichaam, in zinlijk waarneembaren vorm aan God de (noodzakelijkerwijze geestelijke) eer betuigt, die aan Hem toekomt, en dit zoowel door wat zij Hem aanbiedt als door hetgeen zij van Hem ontvangt. Practisch beperkt de l.-w. echter haar stof bij de deugd der openbare godsvereering, bijzonderlijk beschouwd in haar zinlijk waarneembare beoefening, het overige overlatend aan de andere wetenschappen.De l.-w. ontstond uit een behoefte aan verklaring, welke zich vnl. ging doen gevoelen na de periode der groote vorming en ontwikkeling der liturgie, en daar de toediening der Sacramenten (en Sacramentaliën) het hoofdbestanddeel van deze uitmaakt, had gedurende die periode de l.-w. een overwegend dogmatisch en disciplinair karakter, alhoewel ook de symboliek, die in de grondslagen der liturgie reeds haar natuurlijke plaats had, haar rechten bleef doen gelden. Tn de volgende periode zou het anders zijn, dat is in de M.E., toen, in gelijke mate dat men verder verwijderd geraakte van de vormingstijden, de behoefte aan verklaring toenam, en het gebrek aan voldoende middelen om in het verleden den oorspr. zin der riten op te sporen, de toevlucht deed nemen tot een min of meer willekeurig uitgedachten symbolischen zin, welke echter, door de Kerk aanvaard, zich voor een groot deel in de toekomst zou handhaven, ook toen met het Humanisme de studie der Oudheid over oorsprong en ontwikkeling der riten licht begon te verspreiden. De zin der hedendaagsche liturgie in haar onderdeelen is derhalve dikwijls betrekkelijk samengesteld, daar ontwikkeling en zelfs oorsprong veelal niet te danken waren aan één algeheele oorzaak, maar meerdere, soms zeer verschillende, gedeeltelijke oorzaken daartoe samenwerkten. Zoo bijv. het gebruik van licht, waarin (ten deele reeds bij de Ouden) elkander redenen ontmoeten van zeer vsch. aard: verlichting, eerbewijzing, symboliek (God en Christus: het bovennatuurlijke Licht). Hoezeer samengesteld ook zulk een zin zijn moge, steeds zal er een zekere eenheid in te herkennen zijn, daar de liturgie, in geheel en in onderdeelen, het gebed is der Kerk: het meest harmonisch organisme, dat bestaat. Taak der l.-w. is het, de gedachte der Kerk bloot te leggen, geleid door het eeuwenoude adagium: lex orandi lex credendi: de Kerk bidt, gelijk zij gelooft. . II. Documenten en personen Daar de eigenlijke l.-w. eerst ontstaat na de groote ontwikkelingsperiode der liturgie, leveren de eerste eeuwen nog geen eigenlijke liturg, werken, maar slechts, naast enkele fragmentarische beschrijvingen en uitleggingen, oude liturg, teksten en kerkrechtelijke voorschriften (Didachè, 1e Apologie van S. Justinus, fragmenten van den strijd over de Paaschviering, De Baptismo van Tertullianus, Traditio Apostolica van S. Hippolytus, Didascalia Apostolorum). Na den Kerkvrede (313) namen zij in aantal toe (Catechesen van S. Cyrillus van Jerusalem, De Mysteriis en De Sacramentis van S. Ambrosius, Constitutiones Apostolicae, Testamentum D. N. J. Chr., Contra Vigilantium van S. Hiëronymus, De Catechizandis Rudibus van S. Augustinus, Peregrinatio ad Loca Sancta van Etheria, Euchologium van S. Serapion, De Hierarchia ecclesiastica van Dionysius), en met de 5e eeuw beginnen zich eraan toe te voegen de eerste verzamelingen van gebeden, lessen, antiphonen enz., voorloopers der liturg. boeken der volgende eeuwen: Sacramentariën: Leonianum, Gelasianum, Gregorianum e.d. (vgl. ➝Boek, sub IX, Liturg, boeken). Het eerste zuiver liturgiewetenschappelijk werk is De Ecclesiasticis Officiis van S. Isidorus van Sevilla († 636), waarbij zich spoedig andere aansluiten, nl. die der 8e-9e eeuw, de eerste bloeiperiode der l.-w., welke tot oorzaak had het streven der Karolingers naar eenheid in hun rijk ook op het terrein der liturgie. Het middelpunt dezer beweging vormt Alcuinus, omringd door vele anderen, die de liturgie uitlegden: of in vnl. figuurlijken zin (Amalarius) of in vnl. letterlijken (Agobardus) of in practisch-zedelijken (Hrabanus Maurus) of in, voor zoover als mogelijk, historischen zin (Walafridus Strabo). De verdere M.E. volgden vnl. Amalarius. Zij stelden zich meest tevreden met beschrijvingen; de liturgie had haar groote vorming achter den rug. Scheppend waren zij nog (vnl. de 11e eeuw) op het gebied der muziek (Guido van Arezzo e.a.). Onder paus Gregorius VII deed zich een streven naar Romaniseering gevoelen (Micrologus van Bernon van Constanz). In de 13e eeuw oefende de Scholastiek haar invloed op den vorm der geschriften uit, terwijl de inhoud door een vnl. mystieken geest werd gekenmerkt. Van den rijken schat van werken der 14e-15e eeuw is nog slechts weinig uitgegeven. De ketterijen der 16e eeuw dreven de liturgiestudie in historische richting in dienst der apologie; vooreerst werd het materiaal der vorige eeuwen bijeengegaard; in de 17e eeuw ving de critiek haar arbeid aan en opende aldus de bloeiperiode der historische l.-w., waarin de grootste geleerden, zoowel der reguliere als der seculiere geestelijkheid, met elkander wedijverden. Door de Revolutie op het eind der 18e eeuw onderbroken, herleefde zij in de 19e eeuw, verrijkt met een streven van practischen aard, dat haar tot haar vollen wasdom bracht. Het nieuwe leven werd haar ingestort door den Franschen Benedictijnenabt Prosper Guéranger, door talloozen gevolgd, over de geheele Kerk verspreid. Zie ook ➝Liturgische beweging, en de vsch. trefwoorden.
Lit.: Cabrol, Introduction aux études liturg. (Parijs 1907); Callewaert, Liturgiae Institutiones (I. De Sacra Liturgia, universim. Brugge 31933); Eisenhofer, Handb. der kath. Liturgik (I Freiburg 1932). Louwerse.