Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Lalaing

betekenis & definitie

1° Adellijke Zned. familie, oorspr. uit Henegouwen. Vsch. leden daarvan speelden een rol in de gesch. der Nederlanden.

a) Jacob, genaamd Le bon Chevalier sans peur et sans doubte, broer van Philips. * 1421, † 1453. Geldt als model van ridderlijk krijgsman aan het hof van Philips den Goeden. Hij streed op tallooze tournooien in geheel West-Europa en sneuvelde op een krijgstocht tegen de Gentenaren.

Lit: Biogr. Nat. de Belg. (XI).

b) Philips, * 1430 te Lalaing (Dowaai), † 14 Juli 1465 te Monthéry. Kamerheer van Philips den Goeden van Bourgondië, onderscheidt zich door zijn moedig gedrag in den strijd tegen de Gentsche opstandelingen. Aangesteld tot stadhouder over Henegouwen en Holland en grootbaljuw van Vlaanderen, deed hij zich kennen als den meest onversaagden en vaardigen tournooikamper. Hij nam deel aan den oorlog, gezegd „du Bien Public”, tegen de vijanden van het Bourgondische huis en stierf in den slag van Monthéry. Naar aanleiding van een beroemd kampspel werd hij ook genoemd Chevalier de la dame de Perronfée.
c) Joost, graaf van Hoogstraten, heer van Montigny. † 1483. 1480-’82 stadhouder van Holland en Zeeland. Hij was de vader van Anthonie en sneuvelde voor Utrecht op een krijgstocht tegen de Hoekschen.
d) Anthonie, graaf van Hoogstraten, * 1480, † 1540, staatsman onder Philips den Schoonen en Karel V. ➝ Anthonie van Lalaing.
e) Antoon, graaf van Hoogstraten. * 1530, † waarsch. Dec. 1568. Ridder van het Gulden Vlies. Hij schaarde zich aan de zijde van Oranje tegen de anti-Nederlandsche politiek van Philips II, verdedigde de deelnemers aan het Eedverbond der Edelen, en wist als gouverneur van Mechelen de rust in deze stad na den Beeldenstorm te herstellen. Met Oranje verlaat hij den dienst van den koning (einde April 1567); later vestigt hij zich in Duitschland, maakt met Oranje den inval van Brabant (Oct. 1567) mede en werd vermoelijk in het gevecht te Lijsmael (19 Oct. 1568) bij het hanteeren van zijn wapens gekwetst en stierf weldra. Hoogstraten diende trouw de zaak van de Ned. vrijheid, zonder evenwel tot het Protestantisme over te gaan.

Van zijn hand hebben wij „La Défense de messire de Lalaing, comte d’Hocstrate, baron de Borssel, et de Sombreffe”, een verweerschrift tegen de beschuldigingen van Alva, die op 28 Mei 1568 Hoogstraten door den Raad van Beroerte met eeuwige verbanning en confiscatie van zijn goederen bestraffen liet.

Lit.: La Défense de M. de L., comte d’Hoogstraeten, augm. de la corresp. méd. de ce seigneur avec Marg. de Parme (uitg. Soc. de Bibliophiles, 1838).

f) George, graaf van Rennenberg, baron van Ville. * ca. 1540, † 23 Juli 1581 te Groningen. Hij schaarde zich na den dood van Lodewijk van Requesens aan de zijde van de opstandelingen in dienst van de Ned. generaliteit, en werd gouverneur van Groningen en Friesland. Later werden zijn bevoegdheden uitgebreid over Drente, de Ommelanden en Overijsel, en bovendien fungeerde hij als opperintendant over de financiën. Als trouw verdediger van hertog Mathias, weigerde hij aanvankelijk tot de Unie van Utrecht toe te treden. Men verdacht hem terecht van onderhandelingen met den vijand, tot wien hij inderdaad in Maart 1580 overliep. Hij streed nu tegen de troepen van Hohenlohe, nam Delfzijl en Koevorden in en belegerde Steenwijk, dat hij met gloeiende kogels liet beschieten. Hij stierf bij de verdediging van Groningen. Hij was een belezen en bemind edelman.
g) Philippina Christina, prinses van Epinay. * 1545 te Bailleul (Condé), † 9 Juni 1582 te Antwerpen. Gehuwd met Pieter van Melun, prins van Epinay, gouverneur van Doornik, die in 1579 ten gunste van de Staten-Generaal dit gebied tegen de Malcontenten verdedigde. Tijdens de afwezigheid van den Prins wordt de stad Doornik in Sept. 1581 door Alexander Farnese belegerd; Christina leidde vastberaden gedurende twee maanden het heldhaftige verweer. Eerst einde Nov. 1581 was de prinses tot onderhandelen bereid. Met volle krijgseer mocht zij met haar gevolg de stad verlaten.
V. Roosbroeck.
2° Aegidius de, Zned. theoloog. * 1590 te Gent, † 12 Mei 1674 aldaar. Te Gent trad hij in de Orde der Dominicanen. Nadat hij zijn graden behaald had, gaf hij les te Osnabrück en te Gent. Van 1625 (?) tot 1643 werkte hij als missionaris in Leeuwarden en Groningen, waar hij verbannen werd. Hij schreef Historie van ’t Beghinsel, voortghanck . . . van het . . . Artsch-Broederschap des H. Roosencrans (2 dln., 1630; 3 dln., 1655), en nog enkele ascetische werkjes.

Lit.: B. de Jonghe, Belgium Dominicanum (103); G. A. Meyer, Archief Aartsb. Utrecht (XXXV, 80).

Piet Visser.

3° Arnold de, proost van O. L. Vrouwekapittel te Brugge. Hij was ooggetuige van de befaamde samenkomst in 1473 te Trier, tusschen keizer Frederik III en Karel den Stouten, waar gehandeld werd over de koningskroning van den laatste. L. gaf hiervan een verslag, dat gepubliceerd is in Nonnulla Opuscula van Rud. Agricola (Bazel 1518).

Lit: Dict. d’Hist. Géogr. Eccl. (IV; s. v. Arnold).

4° Graaf Jaques de, Belg. schilder en beeldhouwer. * 1858 te Londen, † 1907 te Brussel. L. durfde verschillende werken van beteekenis aan, doch deze zijn soms vrij nuchter uitgewerkt, soms overdreven romantisch.

< >