(Motacillidae) vormen een fam. der zangvogels. Zij zijn levendig en slank, hebben een langen staart en ranke pootjes, waarmee sierlijke pasjes gemaakt worden. De staart wipt telkens op en neer.
De k. houden zich op aan rivieren en plassen en hebben de grootte van een musch. Een vijftal soorten komt in deze streken voor.1° Gele k.
(Motacilla flava). Zie hiervoor onder → Gele kwikstaart.
2° Engelsche gele k.
(Motacilla flava rayi), lijkt veel op den gelen k. Broedt een enkelen keer aan den duinkant.
3° Groote gele k.
(Motacilla cinerea). Kop en bovenzijde blauwgrijs, keel zwart. Vleugels donkerbruin met drie lichte banden. Onderzijde zwavelgeel, zijden witachtig; staart donkerbruin, met veel wit. Broedt zeldzaam in het O. en Z. van Ned. langs beken. Voedt zich met insecten.
Komt ’s winters wel in dorpen en bij steden, waar nog open water is. Deze zoowel als de witte k. worden ook wel boomkwikstaart genoemd.
4° Witte k.
(Motacilla alba), de meest bekende k., ook wel → akkermannetje genoemd.
5° Rouwkwik
(Motacilla alba yarrellii), lijkt veel op den witten k., maar de geheele bovenzijde is zwart en er is minder wit op de vleugels. Deze k. is in Engeland de meest voorkomende. Trekt in het voorjaar langs den duinkant, waar enkele broedend zijn aangetroffen. Bernink