Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Kristal

betekenis & definitie

1° (techn.) → lood- en flintglas; is gemakkelijk te slijpen en te polijsten. Zie → Glas; Glaskunstnijverheid.

2° (Kristalk.) Kristallen zijn anisotrope (→ Anisotropie) lichamen, door polyeders (veelvlakken) begrensd. De vorm der polyeders hangt met de inwendige structuur wetmatig samen. Zij onderscheiden zich van de amorphe stoffen door het bezit van symmetrie-eigenschappen, die zich behalve in de meetkundige begrenzing ook uiten in de natuurkundige eigenschappen, als voorplanting van licht, warmte en electriciteit. De wetenschap, die alle kennis der k. omvat, noemt men de kristalkunde. Zij is onder te verdeelen in de

→ kristallogenie, of de leer over het ontstaan der k., en de → kristallographie, dat is de wetenschap, die zich bezig houdt met het onderzoek en de beschrijving der kristallen. Oosterbaan.

3° (Scheik.) Vloeibare kristallen noemt men vloeistoffen, die, evenals kristallen, dubbelbreking van het licht vertoonen en daarom tusschen den vloeistof- en den kristallijnen toestand inliggen. Men beschouwt den vloeibaar-kristallijnen toestand als gedeeltelijke ordening der moleculen. Deze liggen daarbij bijv. wel alle in dezelfde richting, maar niet op een bepaalde plaats t.o.v. elkaar.

Lit.: D. Vorlaender, Kristallinisch flüssige Substanzen (Stuttgart 1908). Tellegen.