Handelsnaam voor het gedroogde vruchtvleesch van de cocosnoot, gemaakt uit rijpe, nog niet ontkiemde vruchten. Het vruchtvleesch wordt omgeven door een harde schaal, de kern is eerst melkachtig en zet zich bij het rijpen als een vaste laag af, in het midden blijft een vloeistof over, de cocosmelk. De versche cocosnoot bevat tot 50 % vruchtvleesch, dat ongeveer 60 tot 70 % aan cocosolie of -vet oplevert.
Het cocosvet smelt bij 22° en is in de tropen dus een vloeibare olie. De beste kwaliteit dient als voedingsmiddel, de mindere soort wordt in de zeep-, kaarsen- en parfumeriebedrijven gebruikt. Ter bereiding van k. worden de vruchten ontdaan van de vezellaag, de coïr, en in tweeën geslagen.
Bij droging laat het vleesch los van de schaal. Het drogen geschiedt of in de zon („sundried”) of boven een licht vuur („kilndried”) of wel met behulp van verwarmde lucht, die door pijpen naar de op gaas uitgespreide vruchten wordt geleid. De eerste methode wordt op Java, de tweede op de Buitenbezittingen, de derde op Ceylon toegepast en levert het beste product.
Voor de bereiding van één ton k. zijn ongeveer 5 000 noten noodig. K. moet goed droog zijn om schimmelvorming (indien het vochtgedeelte meer dan 4 tot 5 % bedraagt) of ranzig worden te voorkomen.
Meestal wordt k. in jutezakken verscheept, soms in bulk, waarbij dus de heele lading uit k. bestaat.
De k. wordt fijngebroken en vermalen en bij hooge temp. geperst. De aldus verkregen klapper- of cocosolie, cocosvet, wordt geraffineerd. Men verkrijgt dan een wit hard vet zonder smaak, dat als spijsvet vooral in de margarine-industrie wordt gebruikt.
De ruwe cocosolie wordt vooral in de zeep-industrie gebruikt. De perskoek, die na persing overblijft, wordt als veevoeder benut. → Cocoskoek. Ook in de tropische landen wordt wel cocosolie gewonnen, meestal door het behandelen van het geschraapte versche vruchtvleesch met heet water.
Op Ceylon en in Cochin zijn fabrieken, waar de cocosolie met hydraulische persen wordt gewonnen.Eerst omstreeks 1870 is de k. een exportartikel naar de gematigde streken geworden. De belangrijkste kopra-exporteerende landen zijn (in metrische tonnen voor 1930): Ned.-Indië (375 500 ton), de Philippijnen (173 800 ton), Malaka (103 600 ton), Ceylon (91 900 ton). De voornaamste uitvoerhaven is Singapore. Verder wordt k. uitgevoerd door Indo-China, Britsch Noord-Bomeo, Oostkust van Afrika, Middel-Amerika en de warme eilanden in den Stillen Oceaan. Ned. Indië leverde in 1935 voor 26 millioen gld. kopra.
De belangrijkste invoerlanden van k. zijn: Duitschland, Engeland, Denemarken, N. Amerika, Nederland en Engeland. De koprahandel in Ned. is vrijwel geheel te Amsterdam geconcentreerd, hoewel Rotterdam ook veel aanvoert. De k. wordt meestal op aflading verkocht op de verkoopvoorwaarden van model T van de Vereeniging voor Coprahandel te Amsterdam. De handel in k. geeft aanleiding tot vele klachten over de kwaliteit. Voor de behandeling daarvan werd in 1908 door belanghebbenden het ArbitrageBureau ingesteld.
Naast het contract T speelt ook het Londensche contract, dat in 1931 door The London Copra Association werd vastgesteld, een rol op de Ned. kopra-markt. De kopra- of cocosolie ondervindt de laatste jaren veel concurrentie van talrijke zaad- en vruchtoliën, alsmede van walvischtraan, welke voor de betere margarinesoorten dient. Naast de cultuurkopra wint de bevolkingskopra aan beteekenis.
Lit.: J. F. van Oss, Warenkennis en Technologie (1927, 716-719); H. Fortuin, De Amsterdamsehe Goederenhandel (I, 242-255); Produits des Indes Néerlandaises. Le Coprah (Den Haag, Nijhoff). Snel