(keuren = kiezen), de vorsten van het Duitsche Rijk, die door gestadige ontwikkeling sinds de 13e eeuw het recht hadden, den Duitschen koning te kiezen. Bij de → Gouden Bul werd met andere regelingen het getal op 7 bepaald. Mainz,Trier en Keulen (geestelijke), en Bohemen, Brandenburg, Saksen, de Palts (wereldl. keurvorstendommen).
Hierbij kwamen in 1623 Beieren en in 1692 Brunswijk-Lüneburg (Hannover). Het begin der 19e eeuw bracht groote veranderingen in de samenstelling van dit college, totdat sinds den ondergang van het Roomsche Keizerrijk (1806) de naam k. enkel eeretitel werd. Wachters.