(mystiek) de vrijwillige opoffering aan God van alle voldoening, welke wij tijdens ons leven aan God geven en welke na onzen dood door anderen voor ons worden gegeven, opdat Hij deze toepasse op de zielen in het vagevuur, naar zijn welbehagen. Het is een prijzenswaardig gebruik, dat echter niet tot het wezen van de daad, gelijk ze is goedgekeurd en aanbevolen, behoort, dat deze opoffering geschiedt door de handen van Maria. De groote promotor dezer godsvrucht was de Theatijn Kaspar → Oliden in het begin der 18e eeuw.
Reeds paus Benedictus XIII hechtte er 23 Aug. 1728 zijn goedkeuring en aflaten aan. Volgende pausen bevorderden nog deze godsvrucht. Opmerking verdient, dat alleen de vrucht der voldoening, niet de verdienste of de smeekende kracht van het gebed of het goede werk wordt opgeofferd, en de vrucht der voldoening ook nog slechts voorzoover deze den offerenden persoon persoonlijk toekomen, zoodat een priester, die deze daad stelt, daardoor niet verhinderd wordt, voor een bepaald persoon overeenkomstig het hem gegeven stipendium de H.
Mis op te dragen. Hij is zelfs verplicht, den vollen aflaat, dien hij uit kracht zijner liefdedaad verdient door de gunst van geprivilegieerd altaar, toe te passen op de ziel, voor welke hij de H. Mis opdraagt.Lit: F. Beringer, Die Alblasse (ed. Hillegers, I 1915, 417 vlg.). Brandsma