Ind. natuurkundige. * 7 Nov. 1888 te Trichinopoly (Voor-Indië). Sinds 1917 prof. aan de univ. te Calcutta.
Hij onderzocht eerst trillende snaren, vervolgens lichtverstrooiing aan moleculen. Hierbij vond hij in 1928 het naar hem genoemde Raman-effect (zie onder), waarvan hij direct de juiste verklaring zag en waarvoor hij in 1930 den Nobelprijs kreeg.
R. bevorderde krachtig het natuurkundig onderzoek in Indië.Werken: Vibrations of bowed stringed instruments (1918) ; Molecular diffraction of light (1922); K. W. F. Kohlrausch, Der Smekal-Raman-effect.
Raman-effect Valt licht van een bepaalde golflengte op een stof, dan wordt het verstrooid; het verstrooide licht heeft dan dezelfde golflengte als het opvallende. Bestaan de moleculen van de stof echter uit meerdere atomen, dan kan het spectrum van het verstrooide licht behalve de spectraallijn van het opvallende licht nog een aantal zwakkere lijnen bevatten van een iets grootere golflengte. Dit is het R.-e. (ontdekt door Raman in 1928). De verklaring is deze: Het kan gebeuren, dat de energie van een opvallend lichtquant (→ Quantentheorie) voor een klein gedeelte gebruikt wordt om een molecule in een toestand te brengen met meer energie. Het overschot van het quant wordt dan verstrooid; dit heeft nu minder energie, dus volgens de formule E = h v een kleinere v en dus een grootere golflengte dan de opvallende quanten. Het R.-e. verschaft gegevens over de energieverschillen van de mogelijke toestanden van het molecule, dus over den bouw der moleculen.