Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Boudewijn II (bisschop)

betekenis & definitie

bisschop van Utrecht (1178—1196). Hij was de zoon van Dirk VI van Holland.

Door zijn familierelaties (tijdens zijn bestuur regeerden ’s bisschops broers Floris III in Holl., en Otto in Bentheim, en de zoon van zijn zuster, Dirk in Kleef) en door den steun van keizer Frederik Barbarossa en Hendrik VI was B. een machtig vorst in de Nederlanden. Vóór zijn verkiezing bekleedde hij achtereenvolgens het ambt van proost van Oldenzaal en S.

Marie in Utrecht. In 1168 nam hij als proost deel aan het gezantschap, dat de bruid van Hendrik de Leeuw uit Engeland naar Duitschland begeleidde.

Toch was hij niet een Welf, maar een Staufer, zooals zijn broer Floris III, die juist toen B. tot biss. van Utrecht gekozen werd (1178), bij den keizer in hooge gunst stond. B. nam in 1180 dan ook deel aan den krijgstocht tegen Hendrik den Leeuw.Boudewijn ’s territoriale politiek in Utr. was er op gericht, om met behulp van zijn familie de macht van het Sticht in Gelre en in Koevorden te herstellen. Met Gelre voerde hij drie oorlogen, omdat de graven van Gelre (Gerard en Otto) den biss. niet als leenheer van de Veluwe wilden erkennen. Door de keizerl. tusschenkomst werd er driemaal vrede gesloten o.a. in 1180 met Gerard van Gelre, in 1188, toen de keizer en ook Otto I van Gelre ten kruistocht trokken, en tenslotte in 1196 door keizer Hendrik VI, die de Veluwe als een Utr. leen deed erkennen. Deze laatste oorlog vond zijn aanleiding hierin, dat Otto I van Gelre de Drentenaren en den slotvoogd van Koevorden tegen den biss. steunde, die, door het beheer over het kasteel Koevorden aan zijn broer Otto van Bentheim op te dragen, dit aan het Sticht wilde terugbrengen. De biss. bezocht herhaaldelijk de rijksdagen, bijv. in Mainz (1182, 1184,1188, 1196) en te Luik (1189). Ondanks de politieke beslommeringen oefende B. ook zijn biss. ambt uit; de oprichting van de parochie te Hogeland op Walcheren, het Cisterciënser Oldeklooster bij Bolsward en het incorporeeren van de kerk van Aalburg bij S.

Truyem zijn daden, die door de biss. kanselarij kunnen geregeld zijn. Maar karakteristiek is, dat B. persoonlijk de kerk in Rijnsburg inwijdde en de zusters van de abdij Ruinen in Drente inkleedde met het ordesgewaad.

Lit.: W. Moll, Kerkgeschiedenis van Nederland (II 1866, 100); B. J. L. de Geer van Jutfaas, in Bijdr. Vaderl. Gesch. en Oudhk. (III R. XI 1896, 212-225). Post.

< >