dienen tot het bemalen van polders. Zij kunnen zijn van zeer eenvoudigen vorm, voor handbedrijf, alsook van meer samengestelden aard, door stoom, ruwolie, benzine of electriciteit aangedreven on automatisch werkend.
Tot de eerstgenoemde soort van b. behooren de vijzels en de tonmolens; zij worden toegepast voor het opvoeren van water tot een geringe hoogte. Door het draaien van de spil wordt het water dus omhooggeschroefd. Dergelijke werktuigen heeten vijzels, wanneer de opleider stilstaat en tonmolens, wanneer hij mededraait.Verder behooren onder de b. de schepraderen, welke meestal door windkracht en ook wel door stoommachines of motoren in beweging gebracht worden.
Ook de schepraderen dienen tot het opvoeren van water tot geringe opvoerhoogten, maximaal 2 m; zij kunnen met voordeel aangewend worden, waar de stand van het buitenwater aan wisselende hoogte onderhevig is. De diameter van het scheprad, welke somtijds tot 12 m kan bedragen, is afhankelijk van de opvoerhoogte. Het nuttig effect der schepraderen is vrij gunstig en kan nog worden verbeterd door de schoepen niet vlak te maken, doch van een V-vormige doorsnede, waardoor de omtreksnelheid grooter kan worden. Als b. worden meer en meer pompen gebruikt en wel in hoofdzaak centrifugaal- en axiale schoepenpompen. Eerstgenoemde zijn geschikt voor groote waterhoeveelheden en groote opvoerhoogte, de laatste zijn alleen bij geringere opvoerhoogte bruikbaar. Beide soorten hebben tegenover de eveneens mechanisch aangedreven schepraderen eenige belangrijke voordeelen, nl. gelijke opbrengst bij verschillende binnenwaterstanden (waartoe het aantal omwentelingen regelbaar moet zijn), zoo noodig grooter opbrengst dan de normale (onder gelijk voorbehoud), gering verbruik aan smeermiddelen, mogelijkheid van directe koppeling aan de aandrijvende machine, weinig slijtage en vrijwel geruischlooze gang.
Bij toepassing van electr. aandrijving bestaat de mogelijkheid, de b. automatisch in beweging te doen brengen en te doen stilstaan afhankelijk van den binnen waterstand, waaruit vooral ten opzichte van de bediening groote voordeelen voortvloeien, en is het voorts niet meer noodig een groot centraal b. te gebruiken, doch kunnen zonder te groote kosten op de meest gewenschte punten plaatselijke kleine gemalen opgesteld worden. Als belangrijke b. in Nederland noemen wij:
1° dat nabij de Lemmer (gemaal Tacozijl);
2° dat te Zoutkamp (prov. Groningen);
3° de 32 automatisch werkende electrisch aangedreven pompstations in de Donge-polders;
4° het gemaal bij de Boonersluis te Maassluis (Delflandsboezem);
5° dat bij Medemblik (de Lely, Wieringermeerpolder);
6° dat bij Den Oever (de Leemans, Wieringermeerpolder);
7° dat nabij Middelburg (polder Walcheren).
P. Bongaerts.