ook conservatie (Lat. conservatio) genoemd. De schepselen wordne door God in hun zijn behouden.
De schepselen bestaan niet krachtens zich zelf, zij bestaan krachtens de Eerste Oorzaak, die alleen uit zich zelf bestaat. De schepselen bestaan, omdat God hun het zijn geeft. Niet alleen het begin van hun bestaan vraagt een oorzaak, hun bestaan zelf eischt als niet-noodzakelijk bestaan een oorzaak. Daarom strekt Gods oorzakelijkheid zich verder uit dan de schepping, waardoor de schepselen uit het niets beginnen te zijn. Gods oorzakelijkheid duurt, zoolang het bestaan van het schepsel duurt. Het b. is niet een andere daad dan de scheppingsdaad, van God, het is een voortgezette scheppingsdaad, want zoowel door de schepping als door het behoud wordt door God het bestaan aan het schepsel gegeven. Het verschil is slechts dit: door de schepping wordt het bestaan der schepselen veroorzaakt als beginnend na het niets, door het b. wordt het veroorzaakt, opdat het blijft.Tegen de stelling van het b. door God strijdt het Deïsme, hetwelk Gods werkzaamheid tot de schepping uit niets beperkt. Krachtens de daad van b. is God in alle schepselen tegenwoordig (> Alomtegenwoordigheid).
Lit.: S. Thomas (I, qu. 1014 a. 1. 2); Literatuuropgave : Diekamp, Kath. Dogmatik (II 61930-’31).
Kreling.