Herman, hoogleeraar in de Gereformeerde dogmatiek; Christelijk paedagoog. *1854 als dominees-zoon te Hoogeveen, + 1921 te Amsterdam.
In 1882 benoemd tot hoogleeraar aan de Theol. Sch. te Kampen; werkte met succes aan de vereeniging der Gereformeerde kerken. Sinds 1902 hoogleeraar aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, waar ook zijn paedagogische werkzaamheid begon. Hij is een der eerste mannen van erkende geleerdheid in Nederland, die de opvoedkundige wetenschap beoefenden: „hij heeft de paedagogiek voor ons gerukt uit de schoolboekenhoek”: herinnert door zijn philosophisch en historische instelling sterk aan het werk van Willmann; is een stelselbouwer van vaste beginselen, weet het werk van andersdenkenden te waardeeren, maar is slecht te spreken over de moderne paedagogiek; groot mensch, groot Christen naar de Gereformeerde opvatting, groot geleerde en vruchtbaar schrijver. Hij was lid van de Eerste Kamer, van de Koninkl. Acad. van Wetensch., voorzitter van den Onderwijsraad, afd. lager onderwijs.Werken: Gereformeerde Dogmatiek, in 4 deelen verschenen in 1895 en meerdere malen herdrukt; Beginselen der psychologie (1897); Paedagogische beginselen (1904); De opvoeding der rijpere jeugd (1916); De nieuwe opvoeding (1917) ; Bijbelsche en religieuze psychologie (1920); Verzamelde opstellen op het gebied van godsdienst en wetenschap (1921).
L i t.: ds. J. H. Landwehr, Prof. dr. Herm. Bavinek herdacht door een zijner oud-leerlingen (1921); fr.
S. Rombouts, Prof. dr. H. B., gids bij de studie van zijn paedagogische werken (1922): J. Brederveld, Hoofdlijnen der paedagogiek van dr. H.
B. met critische beschouwing (1927). Bij Landwehr vindt men een volledige lijst van B.’s geschriften.
Rombouts.