1° Heinrich, Duitsch AfriKarelziger, * 16 Febr. 1821 te Hamburg, + 25 Nov. 1865 te Berlijn. Bereisde reeds als student het Middellandsche Zeegebied.
In 1845 begon hij zijn eerste groote reis in Afrika; via Tanger wilde hij naar Marokko, maar hier werd hem de toegang ontzegd. Hij trekt dan door Algerië en Tunis tot in Tripolis en bezoekt Malta, waar hij zijn reisbeschrijving achterlaat; keert dan terug naar Tripolis en Barka, van Benghasi uit trekt hij naar Egypte, maar wordt op weg daarheen door roovers overvallen, uitgeschud en halfdood achtergelaten. Zoo gauw hij weer in staat is te reizen, trekt hij den Nijl op tot de tweede cataract en vandaar naar Assoean. Over Arabia Petrea, Palestina en Konstantinopel keert hij in 1848 te Berlijn terug. In 1850 neemt hij met den Duitscher Overweg deel aan een Engelsche Afrika-expeditie onder Richardson. Van Moerzoek uit trok men de Sahara in.
Richardson en Overweg stierven op deze reis. Barth zond Richardson’s aanteekeningen naar Engeland, hij ontdekte de Binoewe en bereikte Timboektoe; op den terugweg trof hij Albert Vogel aan die hem was nagezonden. Met dezen bezocht hij Koeka en keerde dan met zeer veel wetenschappelijk materiaal naar Europa tenig. Hij werd benoemd tot professor aan de universiteit te Berlijn en werd president van de „Gesellschaft für Erdkunde”.Werken: Wanderungen durch die Küstenländer des Mittelmeeres (2 dln. 1849): Reisen und Entdeckungen in Nord- und Zentralafrika (5 dln. 1857-1859).
de Visser.
2° Karl, Duitsch Prot, theoloog, *1886. Werd in 1921 eere-hoogleeraar in de Geref. theologie te Göttingen, 1926 hoogleeraar te München (Westf.), 1929 te Bonn. Vertegenwoordiger der zgn. dialectische theologie.
3° Paul, sociaalpaedagoog; *1858, + 1922 te Leipzig; gymnasiumleeraar te Breslau, Leipzig en Jena; sinds 1890 professor in Leipzig. Volgens B. zou de opvoeding uit het maatschappelijk leven ontstaan zijn en moeten worden beschouwd als voortplanting van een bepaalde maatschappij, die een geestelijk organisme is. Het dogmatisch godsdienstonderwijs wil B., naar Fransche mode, door systematisch moraalonderricht vervangen zien. Zijn paedagogiek, slechts te begrijpen in nauw verband met zijn als geschiedenisphilosophie opgevatte sociologie, verbindt de Herbartiaansche doelstelling met het utilitarisme van Spencer, de gegevens der experimenteele paedagogiek en die der geschiedenis tot een systeem, dat meer een formeele indeeling, dan de uitwerking van één idee is.
Werken: Die Philosophie der Geschichte als Soziologie (B.’s hoofdwerk; 2e deel niet verschenen); Die Geschichte der Erziehung in soziol. und geistesgeschichtl. Beleuchtung (5-6 1925); Die Elemente der Erziehungs- und Unterrichtslehre (9-10 1923).
Lit.:H. Pixberg, Soziologie und Pädag. bei Willmann, Barth, Litt und Krieck (21929).
Rombouts.