Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Alfred Marshall

betekenis & definitie

Eng. economist. * 26 Juli 1842 te Clapham, ♱ 13 Juli 1924 te Cambridge. Hoogleeraar in Cambridge en stichter van de „School van Cambridge”. Zijn meest bekende leerlingen zijn J.M.

Keynes en A. C. Pigou.

In meer uitgebreiden zin zijn echter alle moderne economie-beoefenaars bij hem in de leer gegaan. Zijn belangrijkste werk: „The principles of Economics”, dat in 1890 voor het eerst verscheen, is nog steeds een der leidende econ. handboeken en tot op den huidigen tijd worden in Engeland en daarbuiten studiën gewijd aan en commentaren geschreven op het econ. leersysteem van dezen grootmeester der econ. wetenschap. Talrijke in de moderne economie algemeen geldende inzichten, talrijke begrippen en uitdrukkingen zijn van hem afkomstig.Zijn grootste verdienste voor de econ. wetenschap is, dat hij de gedachten der subjectieve waardeleer, die hij deels zelf reeds had gevonden, voordat ze door Jevons werden geleerd, trachtte te verbinden met de traditioneele objectieve waardeleer der Engelsche Klassieke School, in welke (nog niet voltooide) synthese hij meer dan iemand anders slaagde. Zijn groote kennis van de Klassieken, zijn trouw aan de traditie, zijn gevoel voor evenwicht en zijn overtuiging, dat door het wetenschappelijk denken een groote ontwikkelingslijn loopt, die steeds moet worden gezocht en vastgehouden, leidden hem bij zijn streven naar synthese.

Hoewel hij de wiskunde tot verheldering van het inzicht in de econ. problemen doorloopend hanteerde, waarschuwde hij tegen het gevaar van overschatting van dit hulpmiddel en tegen het gevaar van de wiskundige methode om door een teveel aan abstracties het economische van zijn eigen levenden aard te ontdoen. Met bijz. voorliefde wendt hij het theoretisch-economisch apparaat aan voor de oplossing van practische econ. vraagstukken. Feiten-materiaal uit de historie en ontleend aan den eigen tijd verlevendigen zijn voorstelling: ondernemer en onderneming („organisation” is voor hem een eigen productiefactor, naast arbeid, natuur en kapitaal) en de ondernemingsvraagstukken nemen een centrale plaats in in zijn beschouwingen. Het ondernemingsbelang wordt echter met zorg getoetst aan het algemeen econ. belang, het belang van de consumenten en aan ethische normen.

Zijn hooge opvatting van de taak van de economie, die verder leeft bij de besten zijner leerlingen, heeft hij zelf weergegeven door de economie te typeeren als „de dienstbare” van de ethiek, die er naar moet streven om haar eigen methoden te verbeteren, om aldus de ethiek steeds beter te kunnen dienen bij de nastreving harer hooge doeleinden. Door de sociale misstanden en zijn verlangen deze op te heffen was hij, naar eigen getuigenis, tot de studie der economie gekomen. Zijn ethische opvattingen zijn niet bepaald te omschrijven: philosophisch voelde hij zich tot Kant aangetrokken: zijn religieuze opvattingen waren van een vaag Christelijk sentiment doortrokken.

In het mooie boek, dat M.’s oud-leerlingen Keynes, Pigou, e.a. aan diens nagedachtenis hebben gewijd en dat verscheen onder den titel: „Memorials of Alfred Marshall” (1925), wordt M.’s beteekenis voor de verschillende leerstukken der economie uiteengezet. Uit de opgenomen verzameling brieven blijkt zijn wetenschappelijke invloed.

Werken: o.a. Principles of Economics (1920); Industry and Trade (1923); Money, Credit and Commerce (1923). Lit.: A. C. Pigou, Memorials of A. M. (1925).

< >