koning van Engeland, „neemt in de werkelijke geschiedenis dezelfde plaats in als Arthur in de romantiek” (Plummer): hij is de ideale Engelschman. Als veldheer redde hij Engeland van de overheersching der Vikings, terwijl hij als staatsman, wetgever en opvoeder de schade herstelde, aangebracht gedurende een eeuw van heidensche plundertochten, door zijn land te versterken, de wetten te herzien, en zich geheel en al te wijden aan de ontwikkeling van zijn volk; als schrijver schiep hij het Engelsche proza. * 848 of 849 te Wantage, Berkshire, + 26 of 27 Oct. 900 of 901; 853 als kind naar Rome gezonden, waar hij door paus Leo IV gevormd werd; 855 opnieuw naar Rome met zijn vader Ethelwulf; op den terugweg verbleef hij aan het hof van Karei den Kalen, waar nog steeds iets was overgebleven van de glorie van Karel den Grooten, die A. zijn heele leven lang inspireerde; 868 huwelijk met Ealhswith; 871 (jaar zijner veldslagen) hielp hij zijn ouderen broer, koning Ethelred, tegen de Noormannen en behaalde een schitterende overwinning bij Ashdown; April 871 tot koning gekroond.
Het terugdringen der Noormannen zou de eerste taak van zijn regeering zijn.Bij A.’s troonsbestijging dreigden de Noormannen, die reeds een eeuw lang Engeland hadden geplunderd, het geheele land aan zich te onderwerpen. A.’s eerste werk was daarom Wessex, zijn koninkrijk in het Zuiden, te maken tot een bolwerk tegen de steeds meer opdringende Noormannen. Gedurende de eerste vredesperioden reorganiseerde hij het leger, bouwde een vloot, en herstelde sociale en politieke orde in zijn ontredderd rijk. Omstreeks 885 was hij de nationale held: „het heele Engelsche volk wendde zich tot hem” (Anglo-Saxon Ohronicle, A. D. 886). Bij zijn dood had hij de Noormannen volkomen overwonnen.
Zijn volgende taak was het herstel van het onderwijs: in de eerste helft der achtste eeuw was Engeland, vooral het Noorden, het cultureele centrum van West-Europa geweest; maar thans waren kloosters en bibliotheken verwoest en het onderwijs was dood. Daarom liet A. buitenlandsche geleerden komen (Grimbald de Frank, Jan van Corbie de Saks, Werferth en Plegmund van Meria, Asser van Wales), en stichtte aan zijn hof een school, waar de zonen van zijn edellieden onderwijs kregen tezamen met zijn eigen kinderen. Hierdoor wilde hij een voorbeeld geven aan het heele land, want hij wenschte dat „alle vrije jongelingen van Engeland, die hiertoe in staat waren, verplicht zouden worden zich toe te leggen op de studie, totdat zij Engelsch konden lezen” (A. in zijn Voorwoord tot de Cura Pastoralis). Terzelfdertijd begon hij zelf nog Latijn te leeren, en vertaalde toen in de landstaal voor zijn volk een serie standaardwerken betreffende kerkelijke tucht, algemeene en vaderlandsche geschiedenis, en philosophie. Deze bewerkte hij vrij, door ze te voorzien van een voorwoord en er andere interessante en waardevolle bijzonderheden aan toe te voegen. Hij gaf ook den stoot tot het schrijven van een vaderlandsche geschiedenis in de landstaal, nl. de Anglo-Saxon Chronicle, waarin het uitstekend verslag van zijn veldtochten zeer wel door hem zelf geschreven kan zijn; en waarschijnlijk danken wij aan zijn enthousiasme voor de nationale liederen het behoud van de Angelsaksische poëzie, die ons is overgeleverd.
Hij is geen „groot” schrijver, maar zijn proza is helder en natuurlijk en heeft al de charme van zijn eenvoud. In de oorspronkelijke voorreden, waarin hij zijn wenschen en verlangens uitdrukt, openbaart hij zijn liefdevolle bezorgdheid voor zijn volk en zijn eigen edele natuur: „Ik heb ernaar gestreefd om waardig te leven zoo lang als ik leefde, en na mijn heengaan mijn nagedachtenis in goede werken achter te laten aan hen, die na mij zullen komen” (A. in Boethius). Geen wonder dat hij algemeen vereerd wordt als „Engelands lieveling”.
Werken. Vertalingen van : Gregorius de Groote’s Cura Pastoralis (ed. H. Sweet, 1871/2); Orosius’ Historia contra Paganos (ed. H. Sweet, 1883); waarsch.
Beda’s Historia Ecclesiastica Gentis Anglorum (ed. T. Miller, 1890/1 ; J. Schipper, 1897/9); verder Boethius’ De Consolatione Philosophiae (ed. W. J.
Sedgefield, 1899); en St. Augustinus’ Soliloquia (ed. H. L. Hargrove, Yale 1904). Zie ook F.
Liebermann, Die Gesetze der Angelsüchsen (Halle 1903/6); J. Earle en Ch. Plummer, Two of the Saxon Chronicles Parallel (1892/9). Voor biographie zie Asser’s Life of Alfred (ed. W. H. Stevenson, 1904).
L. i t.: Oh. Plummer, The Life and Times of Alfred the Great (1902).
W. Doyle-Davidson.