Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 04-01-2024

Alföld

betekenis & definitie

(Hong. = laagvlakte), de Groote Hongaarsche Laagvlakte, 19° 0.-23° O., 45° N.-480 N., begrensd ten W. en ten Z. door den Donau, ten N. door de Karpathen, en ten O. door de Transsylvanische bergen. Oppervlakte ruim 100000 km2, waarvan sedert 1919 aanzienlijke stukken,tezamen ca. 40000 km2, aan Roemenië en Zuid-Slavië behoren.

Over het ontstaan van de A. heerscht geen eensgezindheid. Volgens de klassieke opvatting was in het begin van het Plioceen (tertiair) langs de lijn Boedapest—Miskolc—Tiszaujlak—Bazias en de tegenwoordige Donaubcdding in het Thisiaraassief een breuk ontstaan en zakte de A. een geweldige verdieping lager. In dit verzakte gebied (geen bekken) vormde zich een meer, naar de geologische periode Levantemeer genoemd, waarin de rivieren der omgeving uitmondden. Kiezelgebieden wijzen hare delta’s aan. Het slib der rivieren kon het Levantemeer echter niet opvullen, er was een bodemopheffing noodig om de crosiekracht van het water in die mate te vermeerderen, dat het zich dwars door de Karpathen heen een dal kon uitschuren (Ijzeren Poort), waardoor het Levantemeer leeg liep.Een nieuwere theorie betwist het bestaan van het Levantemeer en de uitmonding der rivieren daarin. Zij houdt de kiezelgebieden, die de vorige theorie tot delta’s reconstrueerde, voor morainekegels, waarvan het vastelandskarakter aangetoond werd door gevonden tanden van mastodonten. Een meer bestond er slechts tijdelijk in het begin van het Plioceen, dat, opgevuld door kleinere rivieren, spoedig verdampte. Volgens beide theorieën echter is de A. op het einde van het Plioceen één geheel, dat door fluviatiele en Aeolische sedimentatie alle reliëf verliest. In dezen tijd ontstaan de löss- en de zandlagen. De rivieren meandreeren en vormen terrassen.

Van de twee terrassen die de Donau vormde zijn in hun oorspronkelijken vorm overgebleven de Burchtberg te Boedapest (hoogste) en het terras van Kalocsa (laagste). Ondanks de schijnbare eentonigheid van de A. is in verband met de verscheidenheid der grondsoorten een onderverdeeling noodzakelijk.

1° Transthisië, het gebied tusschen de ï’heiss en de Transsylvanische bergen. Aan de bergranden heuvelachtig, neemt het naar het midden in hoogte af en wordt onvruchtbaarder, wat vooral te wijten is aan he hooge zoutgehalte van den bodem. Landbouw is er ónmogelijk. Het Noordelijkste gebied, de Nyirség, is vruchtbaarder, vooral aan den Zuidrand, waar löss aan de oppervlakte ligt, evenals bet Zuidelijkste gebied van Transthisië, de Banaat (zie Zuid-Slavië), dat eveneens met löss is bedekt.
2° Het tweestroomenland van Donau en T h e i s s. Ten N. van de lijn Baja— Szegedin: Kumanië. Drie duinenrijen en zandverstuivingen. Langs den Donau terrassen. Ten Z. dier lijn: Bacska (zie Zuid-Slavië) met lössbodem.

Een vrijwel reliëflooze vlakte als de A. is ook klimatologisch een eenheid. De gemiddelde jaartemp. van Nyiregyhaza is 9,8°, van Pardany 11,1°, ondanks den afstand van 2°30'. De neerslag te Boedapest is G40 mm, te Szentes 545 mm. De temperatuurschommelingen zijn echter wegens die reliëfloosheid en onbedektheid van den bodem grooter. Tegenover de verzengende hitte van den zomer, die den Delibab (fata morgana) doet ontstaan, staat de Siberische koude van den winter. Ook de nachtelijke afkoeling is belangrijk.

De zoutachtige bodem en dit klimaat geven aan de A. haar karakter van steppe (savanne), waarmede twee typische Alföldproblemen samenhangen: normalisatie en bedijking der rivieren en irrigatie. Beide groote rivieren, Donau en Theiss, nemen op de A. het karakter van onderloopen aan met de noodzakelijke kleine stroomsnelheid (wegens het kleine verval van 6 cm/km), eilanden-vorming en bochten. Dit was de oorzaak van de inundatie van groote gebieden in het voorjaar. Door afsnijden der bochten en bouwen van kaden heeft men dit onmogelijk gemaakt, geheel vergetende, dat het overstroomingswater bij het terugtrekken zout uit den bodem meevoerde en dezen dus vruchtbaarder maakte. Thans neemt het zoutgehalte toe! De groote hitte maakt irrigatie noodzakelijk. Daar, waar deze goed geregeld is, is zelfs rijstteelt mogelijk.

Karakteristieke planten op de A. zijn acacia en riet. Van de dieren komen de knaagdieren in groote menigte voor, maar ook wolven en vossen; vogels: valken, leeuweriken, zwanen, reigers, sneppen, kraanvogels; visschen: steuren en karpers.

Eerst ca. 1400 hebben zich de Hongaren hier blijvend gevestigd. Reeds in de 16e eeuw echter werden er vele dorpen door de Turken te gronde gericht. De kale vlakte, eens de plaats van een dorp, kreeg den naam van p o e s t a. De bevolking van het verwoeste dorp vestigde zich in beter beschermde steden en ging van hieruit de poesta bebouwen. De provisorische woningen kregen den naam van t a n y a, namen na de verdrijving der Turken een blijvend karakter aan en groeiden vaak tot grootere dorpen uit. Ook opzettelijke stedenbouw had er in dien tijd plaats.

Waar geen Hongaren woonden, werden deze bevolkt met de uit hun land verdreven Serviërs en Roemenen. Die gebieden kwamen in 1919 aan deze resp. landen.

De A. is intusschen nog geen bloeiende streek. De verspreidheid der gehuchten maakte goed onderwijs en snelle geneeskundige hulp onmogelijk. Vandaar analphabetisme, kindersterfte, epidemieën (trachoom) etc. Het is de blijvende verdienste van graaf Kuno Klebelsberg aan dezen toestand een einde gemaakt te hebben. Slechte geologische en klimatologische toestanden maakten een oeconomische welvaart onmogelijk. Bevolkingsdichtheid 60—70/km2.

Van de bestaansmiddelen is landbouw het voornaamste. Op de lössgronden wordt tanve verbouwd naast maïs. Op de zandgronden rogge en aardappelen. Andere belangrijke producten zijn tabak, suikerbieten, vlas en hennep. Tuinbouw is er vooral in de omgeving der steden; men teelt er zoowel groente als fruit. Het middelpunt van de ooftteelt is Kecskemét.

De meeste paprika wordt te Szegedin verhandeld, de meeste uien te Mako. Op de Hortobagy-poesta bij Debreczen en ook nog elders wordt de wilde veeteelt beoefend, echter steeds meer in stallen. Op hoog peil staan alleen de paardenteelt, varkensteelt en pluimveeteelt. De industrie verwerkt de agrarische producten. We vinden op de A. molens, suikerfabrieken, distilleerderijen en weverijen.

L i t.: Prinz Gyula, Magyarorszdg Földrajza (I Pécs 1926'; Cholnoky Jenö, Magyarorszag Földrajza (Péf’s 1929); A. Szana, Ungarn (Perthe’s Gotha); Em. de Martonne, Géographie Universelie (II Parijs 1931).

Sivirsky.

< >