Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 04-01-2024

Alexander de Groote

betekenis & definitie

Koning van Macedonië, zoon van Philippus van Macedonië en Olympias; * 366 v. Chr., + 323 v.

Chr. te Babylon.Zijn leven. Eén veroveringstocht. Zijn leermeester was Aristoteles, die hem met een vurige, blijvende bewondering voor Homerus vervulde. In den slag bij Chaeronea (338) onderscheidde A. zich als bevelhebber der ruiterij. Philippus werd vermoord in 336. A. volgde hem op, ruimde zijn mededingers naar den troon uit den weg, dempte een opstand in Griekenland en werd in een congres te Korinthe evenals weleer zijn vader tot opperbevelhebber der Grieken voor een veldtocht tegen de Perzen gekozen. Een opstand der Thraciërs, Triballiërs en Illyriërs werd onderdrukt.

A. drong door tot over den Donau. Op een bericht van A.’s dood was in Griekenland een opstand ontstaan. Snel trok A. daarheen: Thebe werd verwoest.

In 334 begon de groote tocht tegen Perzië, dien Philippus vroeger had willen ondernemen. A.’s leger telde 30000 man voetvolk en 5 000 ruiters. Onderbevelhebbers waren: Parmenio, Perdiccas, Antigonus, Craterus, Clitus en Ptolemaeus. Antipater bleef als stadhouder in Macedonië. Het leger stak den Hellespont over. Over het Perzische rijk regeerde Darius III, die steunde op de bekwaamheid van zijn veldheer Memnon, een Rhodiër, op de dapperheid van Grieksche huurlingen en de sterkte der Perzische vloot en ruiterij.

De talrijke Perz. troepen te voet waren van weinig waarde. Binnen enkele jaren was het lot van het Perzische rijk beslist. Bij den Granicus (Mei 334), waar A. door Clitus uit levensgevaar gered werd, leden de Perzische satrapen van Klein-Azië in een ruitergevecht de nederlaag. A. trok zegevierend door KI. Azië (Gordium, Gordiaansche knoop); werd gevaarlijk ziek te Tarsus, maar genas door de zorgen van zijn lijfarts Philippus. Inmiddels was Memnon gestorven.

In 333 versloeg A. koning Darius bij Issus; ’s konings vrouw, moeder en kinderen vielen A. met groote schatten in handen. De verovering van Syrië en Phoenicië kostte niet zooveel moeite als het beleg van Tyrus. dat zeven maanden duurde. De stad viel in Juli 332, vooral doordat de Perzische vloot na Memnons dood door het verlies der Phoenicische en Cyprische havensteden zich ontbond of zich aan A. overgaf. Darius vroeg den vrede: hij bood den afstand aan van heel Voor-Azië tot den Euphraat. A. weigerde. Egypte, verbitterd door het Perzisch bewind, gaf zich gaarne aan hem over.

Hij stichtte Alexandrië en maakte een tocht naar het heiligdom van den god Ammon in de Libysche woestijn, waar hij door de priesters als zoon van den god werd begroet. In 331 keerde A. terug naar Azië, trok de Tigris over en versloeg den Perz. koning bij Gaugamela of Arbela: ondergang van het Perzische rijk. Darius vluchtte naar Medië. A. beschouwde zich voortaan als opvolger der Achaemeniden. De hoofdsteden van het rijk openden zich voor hem: Babylon, Susa, Persepolis, Ecbatana. Het koninklijk paleis te Persepolis werd in brand gestoken om het einde aan te toonen der Perzische heerschappij.

Voorjaar 330 trok A. naar Medië, waar Darius een leger verzameld had. Deze vluchtte en werd door Bessus, satraap van Bactrië, gevangen genomen. Rusteloos achtervolgde A. Bessus, die Darius, doodelijk gewond, achterliet bij Hecatompylus in Bactrië. Bij de nadering van A. was de koning reeds gestorven; hij werd met koninklijke praal begraven. Bij de achtervolging van Bessus werden Parthia, Gedrosia en Arachosia veroverd.

Voorjaar 329 bereikte A. na een moeilijken tocht over den Paropamisus (Hindoekoesj) Bactrië. Bessus werd gevangen genomen en in Ecbatana terechtgesteld. Bactrië en Sogdiana werden met veel moeite veroverd. Bij den Jaxartes (Syr Darja) werd halt gehouden: daar zou de Noordgrens des rijks zijn. Vele steden waren gesticht, o.a. Alexandria Eschata aan den oever van den Jaxartes, eeuwenlang een belangrijk punt aan den handelsweg door Midden-Azië.

Van Sogdiana uit ondernam A. een tocht naar Indië; koning Taxiles erkende A.’s gezag, koning Porus moest, zich na een dapperen strijd aan hem overgeven, doch ontving zijn rijk terug onder A.’s oppergezag. Verder dan de Hyphasis, zijrivier van den Indus, wilden de soldaten van A. niet gaan. Hij moest zijn plan voor een tocht naar den Ganges en den Oceaan, dien hij als de Oostgrens der aarde nabij waande, opgeven. In het najaar van 326 begon de terugtocht langs den Indus. Bij de delta der rivier, te Pattala (Haiderabad), liet A. werven en havens aanleggen voor den zeehandel, die zich tusschen Babylon en Indië moest ontwikkelen. Op een aldaar gebouwde vloot liet hij Nearchus langs de kust van den Indischen Oceaan naar den mond van den Euphraat een onderzoekingstocht maken.

Craterus trok met een gedeelte van het leger door het binnenland en A. zelf met de rest langs de kust van Gedrosia en Carmania onder groote moeilijkheden naar Persis (voorjaar 324). Het volgend voorjaar trok A. naar Babylon, dat hij tot hoofdstad van zijn rijk wilde maken en waar hij gezantschappen van vele volkeren ontving. Hij had het plan gemaakt voor een tocht naar Arabië, maar door zware koortsen aangetast stierf hij Juni 323 op 33-jarigen leeftijd. Hij liet geen opvolger na. zie Alexander IV, Diadochen.

A. als staatsman. Een ontzaglijk werk had A. in een 13-jarige regeering verricht. Hij luid een rijk gesticht, dat het grootste deel van de toenmaals bekende wereld omvatte. Zijn invloed op de wereldgeschiedenis was beslissend. De Grieksche beschaving beperkte zich niet meer tot de landen, door Grieken bewoond, maar verspreidde zich over de wereld : de tijd van het Hellenisme was door A. ingeleid. In zijn rijk moest plaats zijn voor Griek en Oosterling: de geniaalste vorst der Oudheid wilde een wereldburgerschap. Vele Grieksch-Oostersche steden werden gesticht, handel en scheepvaart bevorderd, Grieksche kunst en wetenschap drongen door tot in Indië, tot dusverre onbekende landstreken werden ontdekt en in het handelsverkeer opgenomen, door onderzoekingstochten werd de wetenschap gebaat, financieel beheer en rechtswezen werden verbeterd. Aan het hoofd der rijksfinanciën stelde A. zijn vriend Harpalus. Deze bedroog hem en vluchtte met een deel der rijkskas naar Griekenland; de Rhodiër Antimenes kwam in zijn plaats. Door een herziening van het belastingstelsel en ook door het in omloop brengen der schatten, door de Perzische koningen opgetast, werd de economische toestand verbeterd. De eenheid van munt, waarvoor A. den Attischen muntvoet aannam, vergemakkelijkte handel en verkeer in het wereldrijk. De afstand tusschen A. en zijn Macedonische omgeving werd echter steeds grooter. A. volgde het Oostersche hofceremonieel en liet zich god noemen. Dat was een Oostersch begrip, strijdig met de Macedonische opvatting, die in den koning slechts den opperbevelhebber zag als primus inter pares, zijn generaals. Zijn ambtenaren en soldaten koos A. niet alleen uit Grieken, maar óók uit de Oosterlingen. Hij huwde te Bactra met Roxane, dochter van een Bactrisch vorst (327) en eenige jaren later ook nog met Statira, dochter van Darius. Hij bevorderde de huwelijken tusschen Grieken en Perzische vrouwen: liet zijn voornaamste veldheeren en in 325 10000 Macedonische soldaten met Perzische vrouwen huwen. Het conflict tusschen A. en zijn Macedonische omgeving kwam tot uiting in militaire opstanden en aanslagen op zijn leven. En het werd af en toe verscherpt door A.’s drift en overijld handelen. In 330 werd een samenzwering ontdekt. Philotas werd, waarschijnlijk onschuldig, ter dood veroordeeld en zijn vader, de trouwe Parmenio, tevens uit den weg geruimd. Te Maracanda (Samarkand) doodde A. in een woordenwisseling zijn vriend Clitus, die hem redde bij den Granicus. De historiograaf Callisthenes, neef van Aristoteles, betrokken in een samenzwering, werd in de gevangenis geworpen, waar hij overleed. In 324 aan den Tigris kwam het leger in openlijken opstand. Ongetwijfeld echter moet de aanhankelijkheid van duizenden aan Alexander den Grooten buitengewoon hecht geweest zijn, waardoor hij in staat gesteld werd, zooveel te bereiken.

De overlevering. A. ’s leven en werk zijn ons in groote trekken bekend geworden, maar de werken, die zijn tijdgenooten over hem schreven, gingen verloren en daardoor is de overlevering op vele punten gebrekkig. Bronnen zijn nu voor ons: De Vita Alexandri van Plutarchus, Anabasis van Arrianus, Diodorus XVII, Trogus Pompeius (Justinus) XI en XII en Curtius Rufus. Verder een aantal citaten van schrijvers, wier werken verloren zijn gegaan, verzameld door C. Muller als bijvoegsel tot Dübners uitg. van Arrianus (1877). zie Alexanderromans.

Davids.

Voorstellingen in de kunst.

Men kent van de tijdgenooten van A. verschillende portretten, zoo voorai van Lysippus (copie in het Louvre, kop uit Pergamum, nu te Konstantinopel) met dikke zware lokken. Volgens de gewoonte van dien tijd is A. ofwel als jongeling afgebeeld (soms met lans in de hand) of indien men hem op ouderen leeftijd voorstelde in krijgsdos (gouden medaillon te Berlijn). Aan een werk van Euphranor herinnert waarschijnlijk de kop te München (A. Rondanini). Meestal vereenigden de hofkunstenaars met A.’s portet de een of andere apotheose. Zoo werd hij door Apelles geschilderd als zoon van Zeus met bliksems in de hand (in het Artemision te Ephese) of in gezelschap der Dioscuren, volgens de mythologie ook Zeus-kinderen.

Protogenes stelt hem in gezelschap van Pan voor, wegens den grooten tocht naar Indië (Ook de god Dionysos nam Pan mee op zijn Indische reis). Misschien is het beeld van Euphranor te München (zie boven) een verheerlijking van A. als Apollo. Van de historische voorstellingen zijn te noemen: de slag tusschen A. en Darius van Philoxenus (waarschijnlijk is het Alexandermozaïck een herinnering aan dit werk) en Aëtion, die de bruiloft van Alexander met de Bactrische prinses Roxane uitbeeldde. zie Aldobrandinische bruiloft.

In de C h r i s t e l ij k e kunst komt A. voor 1° een gevleugelden panter met vier koppen berijdend, als symbool van het Gr. rijk (zie Schilderboek van den berg Athos); 2° in een wagen, met twee griffioenen bespannen, door de lucht zwevend, als allegorie van de hoovaardij.

Knipping.

L i t.: Droysen, Geschichte des Hellenismus (3 dln. 1877); Niese, Geschichte der griechischen und makedonischen Staaten seit der Schlacht bei Charoneia (3 dln. 1893—1903); Koepp, Alexander der Grosse, Monographien zur Weltgeschichte (IX 1899); Karst, Geschichto des hellenistischen Zeitalters (1901): van helder, Algemeene Geschiedenis (II 1906); C. Wilde S.J., Algemeene Geschiedenis (I 81922); J. J. Bernoulli, Zur Ikonographie Alexander des Groszen (1925); G.Radet, Alexandre le Grand (1931).

Alexander IV

zoon van Alex. den Grooten en Roxane, na den dood zijns vaders geboren; stond steeds onder voogdij; sinds 316 v. Chr. door Cassander gevangen gehouden en in 310 op zijn bevel gedood.

Pherae.

< >