het geloof verwerpen, ofwel aan het eens aangenomen kloosterleven verzaken. Geloofsafvallige, een gedoopte, die niet enkel als ketter een of ander geloofspunt ontkent, maar gansch het Christengeloof verwerpt, hetzij door over te gaan naar een anderen godsdienst, hetzij door eenvoudigweg ongeloovig of godloochenaar te worden (C.
J. C. can. 1325, § 2). De gewijde orden kan hij niet ontvangen (can. 985, n. 1), en zoo hij alsgeloofsverzaker openbaar bekend staat, wordt hem de kerkelijke begrafenis ontzegd (can. 1240). Door het feit zelf van geloofsverzaking loopt niet alleen hij den speciaal aan den H. Stoel voorbehouden ban op (can. 2314), maar diezelfde straf treft ook hen, die zijn boeken, waarin geloofsafval, ketterij of schisma voorgestaan en verdedigd worden, uitgeven of dezelve wetens en willens en zonder het vereischte verlof lezen of bewaren (can. 2318). Kloosterafvallige, een kloosterling met eeuwige, hetzij plechtige, hetzij gewone geloften, die op onwettige wijze het klooster verlaat met de bedoeling niet terug te keeren — of ook een kloosterling, die wel op wettige wijze uit het klooster ging, doch niet terugkeert, met de bedoeling zich aan de kloosterlijke gehoorzaamheid te onttrekken (can. 644, § 1).
Deze kwade bedoeling wordt van rechtswege verondersteld, als de kloosterling binnen de maand niet terugkeert of aan den overste zijn voornemen van terug te keeren niet heeft doen kennen (can. 644, § 2). De afvallige behoudt alle verplichtingen van regels en geloften (can. 645, § 1), en blijft dus verplicht onmiddellijk terug te keeren. Door het feit zelf, dat zijn kwade bedoeling uiterlijk vaststaat, loopt hij den ban op, welke aan zijn hoogeren overste voorbehouden is; in niet-vrijgestelde en leeken-instituten echter is hij voorbehouden aan den bisschop van zijn verblijfplaats. De afvallige verliest alle voorrechten van zijn instituut, en zoo hij terugkeert blijft hij voor altijd beroofd van actief en passief stemrecht (can. 2385). Vromant.