Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Abraham Kuyper

betekenis & definitie

Gereformeerd theoloog, staatsman en publicist. * 29 Oct. 1837 te Maassluis, ✝ 8 Nov. 1920 te Den Haag. Zijn ouders (ds. J.

F. K. en Henriette Huber) gaven hem een godsd. opvoeding, in den supranaturalistischen geest van den tijd. Na aanvankelijk eenige neiging getoond te hebben voor een loopbaan bij de marine werd K. in 1855 student in de theologie te Leiden.K. als theoloog.

Zijn studies hadden een ongemeen schitterend verloop en werden bekroond met een promotie (20 Sept. 1862) tot doctor in de theologie op een dissertatie over het verschillend kerkbegrip van Calvijn en à Lasco. Een jaar later ongeveer (9 Aug. 1863) aanvaardde K. het predikambt te Beesd (Geld.). Zijn pastoraat aldaar is voor zijn levensgang beslissend geworden, wijl een eenvoudige arbeidersvrouw (Pietje Baldus) den jongen predikant, die door zijn leermeester, prof. Scholten, tot het modernisme getrokken was, terugbracht tot het Calvinisme, tot het gereformeerd gevoelen der „steile afhankelijkheid”. Ook zijn vrouw (Johanna Hendrika Schaay) werd onder denzelfden invloed gewonnen voor de orthodoxie. Tot Nov. 1867 is K. te Beesd werkzaam gebleven, toen hij zijn intrede te Utrecht deed.

Daar bond hij den strijd aan tegen de organisatie der Ned. Hervormde Kerk en mengde zich krachtig in den schoolstrijd. Zijn strijdbaarheid deed de gemeente van Amsterdam besluiten hem te beroepen. Hij aanvaardde het beroep en preekte aldaar intrede op 10 Aug. 1870. In dienzelfden tijd ongeveer valt zijn breuk met D. Chantepie de la Saussaye en de ethischen.

Tot 1874 heeft hij te Amsterdam de Herv. gemeente gediend, toen zijn verkiezing tot lid van de Tweede Kamer (district Gouda) hem emeritaat deed vragen. Slechts korten tijd is hij Kamerlid geweest en overspannen moest hij van 1875 tot 1877 rust nemen in Zwitserland.

Reeds bij het begin van zijn optreden had K. over de stichting van een Vrije Universiteit geschreven. De mogelijkheid kwam open door de wetswijziging van 1876 en op 22 Oct. 1878 construeerde zich te Utrecht een voorloopig comité, dat een vereeniging voor hooger onderwijs oprichtte. Dr. Bronsveld betwistte het recht van particulieren om een hoogeschool te stichten, waarop een felle pennestrijd volgde. Doch op 20 Oct. 1880 werd de Vrije Universiteit door K. als eersten rector geopend met de magistrale redevoering „Souvereiniteit in eigen kring”. Zijn arbeid als hoogleeraar viel samen met dat van reformator der kerk.

De strijd voor een vrije kerk werd krachtig voortgezet. In 1883, op Luther’s vierde eeuwfeest, verscheen K.’s „Tractaat van de reformatie der kerken”. In 1886 volgde de → doleantie.

Voor K. was de H. Schrift de vastheid der waarheid. De synodale organisatie der Ned. Herv. Kerk bestreed hij heftig. Zijn leer van de pluriformiteit der Kerk wierp nieuw licht op de gereformeerde tegenstelling tusschen de ware en valsche Kerk.

Ook trachtte hij helderheid te brengen in de onderscheiding van instituut en organisme der Kerk. Hij hield zijn volgelingen voor, dat zij niet een Kerk naast andere Kerken moesten bouwen, maar „in de heilige Catholiciteit van den Doop ons één met heel Christus’ Kerk op aarde wetend, geen andere pretentie koesteren, dan om de citadel in de vesting, of wilt ge, i n en van die Kerk aller eeuwen en aller volken, de echt-Sionistische, de gaafste, de meest gezuiverde en dies de Gereformeerde openbaring te zijn”. Ten opzichte van de zending (missie) verdedigde K., dat zij gedreven moest worden door de Kerk, door wetenschappelijk gevormde predikanten. Voorts streed K. voor de vrije school met een beroep op het volksgeweten om ondertusschen het hooger en gymnasiaal onderwijs niet te vergeten. Ruim 20 jaar gaf hij colleges in het Hebreeuwsch en aesthetiek, Ned. letterkunde, dogmatiek, homiletiek en soms exegese. Zijn dogmatiekcolleges golden als de beste.

Intellectualisme, mysticisme en practicisme behoorden z.i. in den wijngaard des Heeren tot de „kleine vossen”, die hij, waar het maar kon, bestreed. Hij gaf zijn aanhangers nimmer een dogmatiek. Zijn college-dictaten verschenen als Loei in druk. K. nam het op voor wat Calvijn het cor ecclesiae noemde, de leer der praedestinatie. Om de eenzijdige visie op deze leer te weren, accentueerde hij vervolgens de verbondsgedachte, tegen de individualistische opvatting der praedestinatie. Belangrijk is zijn uiteenzetting van de leer der → Gemeene Gratie.

Het vraagstuk van wetenschap en religie stelde hij opnieuw aan de orde in „De Encyclopaedie der H. Godgeleerdheid”. Gedurende K.’s lange leven is hij echter door de officieele wetenschap miskend. Hij heeft het Calvinisme hier te lande krachtig bevorderd en hier en daar in nieuwe banen geleid.

Van den theoloog K., die de groote emancipator was van het gereformeerde volksdeel, is de publicist K. evenmin te scheiden als de staatsman. Zijn strijdbaarheid als Kerkreformator komt voort uit dezelfde overtuiging als zijn aanvallen eerst op het politiek liberalisme, dan op het socialisme. Wil men zijn optreden als staatsman binden aan een feit, zoo noeme men de kamerverkiezingen van 1871, toen Groen van Prinsterer de affiniteit tusschen zijn anti-revolutionnairen en de conservatieven voorgoed doorsneed en K. tot het drietal behoorde, waarop de partijgenooten naar Groen’s advies zouden stemmen. Zijn groote arbeid als publicist vangt aan met zijn hoofdredacteurschap van „De Heraut” (1870) en de oprichting van „De Standaard” (1 April 1872), eveneens onder zijn leiding. Sedert den dood van Groen van Prinsterer (19 Mei 1876) wras K. leider der anti-revolutionnaire partij, welke hij in zijn „Ons program” (1879) vaste richtlijnen schonk voor haar beleid. Doelbewust stuwde hij zijn partij in de richting van de democratie, naar de „kleine luyden”, het volksdeel, waar de Calvinistische orthodoxie het krachtigst leefde. Dit streven van K. heeft evenwel bij vele geestverwanten verzet gevonden, hetgeen mede om andere redenen ten slotte geleid heeft tot een scheuring (→ Christelijk-Historische Unie).

Zeer bekend gebleven is het fel verzet van K. en de zijnen tegen de schoolwet van 1879 (→ Schoolstrijd), de „scherpe resolutie”. Wijl dit verzet parallel liep met dat der Katholieken, mag men deze schoolwet als beslissende phasc in den schoolstrijd beschouwen, als een onmiddellijke voorbereiding op de → Coalitie, van welk samengaan van anti-revolutionnairen en Katholieken K. en Schaepman de auctores waren.

Aanvankelijk bleef de activiteit van K. als staatsman terzijde van het politieke leven, zooals dit zich concentreerde in de Tweede Kamer. Het waren vooral de deputatenvergaderingen van zijn partij, waar zijn stuwkracht het partijleven inspireerde. Zijn redevoeringen in die vergaderingen vormen een prachtige documentatie van zijn gaven als organisator en leider. Eerst in 1894 liet hij zich wederom een verkiezing tot Kamerlid welgevallen. Het was een moment van hoogspanning in den staatkundigen strijd. De inzet der Kamerverkiezing was de democratie, wijl de behandeling van het ontwerp-kieswet van minister Tak van Poortvliet, dat aan de grondwettelijke bepalingen een interpretatie wilde geven, welke het algemeen kiesrecht dicht naderde, aanleiding gegeven had tot Kamerontbinding.

De strijdvraag leidde tot scheuring in de anti-revolutionnaire partij, welke mede beheerscht werd door K.’s persoonlijkheid en door de kerkelijke tegenstellingen. Het hoogtepunt in K.’s loopbaan als staatsman vormen de verkiezingen van 1901, toen de coalitie een zoo groote overwinning behaalde (58 zetels), dat het liberalisme de nederlaag feitelijk nooit te boven is gekomen. Aan K. werd de vorming van een ministerie opgedragen. Dit kabinet (1901-1905) voerde in zijn program drie hoofdpunten: bevrijding van het onderwijs over de geheele linie, arbeidspensionneering, protectionisme. Slechts zeer gedeeltelijk is dit program verwezenlijkt. Het ministerie bracht slechts in het Staatsblad een wijziging van de lager-onderwijs- en van de hooger-onderwijswet. Een zeer belangrijk moment in de geschiedenis van dit kabinet is de wijze, waarop het optrad tegen de spoorwegstakingen van 1903.

Bij de verkiezingen van 1905 leed de coalitie een nederlaag (48 zetels), welke echter niet herleid kon worden tot een liberale victorie, wijl de S.D.A.P. 7 zetels behaalde. Het ministerie trad af en K. ondernam een groote reis naar het Oosten, waaruit liet groote werk „Om de oude wereldzee” ontstond. Na zijn terugkeer hervatte hij zijn journalistieke werkzaamheden aan „De Heraut” en „De Standaard”. Een belangrijke rol op staatkundig gebied heeft K. sedert niet meer gespeeld. Wel had hij van 1908 tot 1912 nog zitting in de Tweede Kamer en sedert 1913 in de Eerste Kamer, terwijl hem in 1912 de titel van minister van staat gewerd.

Als staatsman was K. een veelomstreden figuur. Bij de verkiezingen van 1905, waarbij het vóór of tegen K. ging, heette hij in een der vele publicaties „de Calvinistische roofvogel, die daar zweeft en loert boven de velden van Holland, boven de openbare school, boven de staatsbetrekkingen, boven hoogeschool en rechtszaal, boven heel ons volk”. Zijn daden als leider van het ministerie (hij was permanent voorzitter van den ministerraad, een zeldzaamheid in onze parlementaire geschiedenis) ondervonden felle critiek, welke stellig bij velen geïnspireerd was op K.’s geesteshouding, maar waartoe onvoorzichtigheden zijnerzijds meermalen aanleiding gaven.

Ook als journalist was K. een figuur van eigen beteekenis. Zijn stijl was in hooge mate persoonlijk en markant, ook zijn wijze van polemiseeren, waardoor hij op de ontwikkeling van het Ned. taalgebruik een beslisten invloed uitgeoefend heeft. En ten slotte als redenaar toonde K. zich een man van ongemeene talenten.

Werken (o.a.): Ene. der H. Godgeleerdheid (3 dln.); De Gemeene Gratie (3 dln.); Pro Rege of het koningschap van Christus (3 dln.); Van de voleinding (4 dln.) ; E Voto Dordraceno (4 dln.); Het werk v. d. H. Geest; Het Calvinisme (Stone Lectures 1898-1899) ; De Engelen Gods; Onze Eeredienst; Dagen van goede boodschap (4 dln.); Om de oude wereldzee (2 dln. 1907-’08) ; Ons Program; Anti-revol. staatkunde met nadere toelichting van Ons Program (2 dln. 1916-1917); Het calvinisme en de kunst (1888); Bilderdijk in zijn nationale beteekenis (1906) ; Starrenflonkering, een bundel driestarren verzameld uit De Standaard, ingeleid door dr. H. Colijn (1932).

Lit.: o.a. Colijn, Levensbericht van Dr. A. K.; H.S.S. en J. H. Kuyper, De levensavond van Dr.

A. K.; Winckel, Dr. A. K. (1919); Diepenhorst. Dr. A.

K. (1921). Voorts raadplege men de Voorn. werken over de gesch. v. Ned. bijv. De Bruyn-Japikse, Staatk. gesch. v. Ned. in onzen tijd (VI z.j.); De Beaufort, Vijftig jaren uit onze geschiedenis 1868-1918 (2 dln. 1928); Diepenhorst, Onze strijd in de staten-gen. (2 dln. 1927-’29). Lammertse / Verberne

< >