is directe vruchtafdrijving van een menschelijke vrucht, die niet buiten den moederschoot kan blijven leven; is altijd moord en nooit geoorloofd, zelfs niet om de schijnbaar meest zwaarwichtige reden, nl. het leven van de moeder te redden. De Kath.
Kerk wordt om de onvoorwaardelijke afwijzing van a.p. van hardheid beschuldigd, ofschoon zij niet anders doet dan in deze de natuurlijke zedeleer toepassen en aan de menschen voorhouden. Dit nu is niet alleen haar plicht tegenover God, maar ook tegenover de menschheid, daar de natuurwet den menschen leert, wat noodig is voor het welzijn, ook het natuurlijke welzijn van de menschen. Wie de voorschriften van de natuurwet verkondigt, is niet hard of ongevoelig, maar bewijst een weldaad aan de menschheid. A. p. is ook in strijd met het algemeen belang, omdat zij de normale ontwikkeling van het menschelijk geslacht schaadt. Wordt a.p. om geneeskundige motieven verricht, dan spreekt men van a. m e d i c i n a l i s, maar ook hier blijft de absolute veroordeeling gelden. Steeds meer en meer komen, ook niet-Katholieke, geneesheeren tot de conclusie, dat het absolute verbod in het algemeen de veiligste weg is voor moeder en kind.
De ervaring (o.a. Prof. Kouwer en Prof. de Snoo) leert, dat, als er eenmaal geneeskundige indicaties worden aangenomen, deze op den duur steeds lichtvaardiger gesteld worden. Opgemerkt zij, dat het overgroote deel der geneeskundige indicaties onvoldoende geargumenteerd is. Van geheel anderen aard is de vraag naar de geoorloofdheid van de indirecte vruchtafdrijving. Hieronder wordt verstaan een handeling, de op zich niet vruchtafdrijving is, maar die op zich een daad is van geheel ander soort, en die dan ook slechts door bijkomstige omstandigheden (dus tengevolge van omstandigheden, die aan de daad, door den geneesheer gesteld, bijkomstig zijn en er gewoonlijk niet mee verbonden zijn) den dood van de vrucht tengevolge heeft. Een voorbeeld hiervan is de extirpatie van de baarmoeder bij een zwangere vrouw, die tevens aan kanker van de baarmoeder lijdt. De geneeskundige behandeling, die hier wordt toegepast, is iets geheel anders dan vruchtafdrijving. Vandaar dat zij geschiedt onafhankelijk van zwangerschap. Maar door omstandigheden, die aan deze operatie bijkomstig zijn, nl. het zwanger zijn van de vrouw, heeft deze operatie wel eens tengevolge, dat een vrucht uit den moederschoot verwijderd wordt.
Het stellen van een daad, die slechts door bijkomstige omstandigheden het verwijderen van een vrucht uit den moederschoot ten gevolge heeft, noemt men in de zedeleer : a. indirectus. Zij is geoorloofd, als er ernstige redenen aanwezig zijn om de daad, ondanks het nadeelige gevolg, toch te stellen, bijv. als de kanker van dien aard is, dat het leven van de moeder zonder operatie ernstig gevaar loopt. Deze leer over de geoorloofdheid van de a. indirectus is geheel overeenkomstig de algemeene beginselen der natuurlijke zedeleer. Deze leeren, dat men om geproportioneerde redenen een daad mag stellen, die op zich niet slecht is, maar slechts door bijkomstige omstandigheden een slecht gevolg heeft, terwijl bovendien niet het slechte gevolg motief van handelen is, maar het goede, dat met de daad bereikt wordt. (→ Dooden). Alle moraaltheologen zijn het er over eens, dat a. directus nooit en a. indirectus in bepaalde omstandigheden wel geoorloofd is. Maar met betrekking tot sommige bepaalde operaties bestaat er nog verschil van meening of deze directe of indirecte a. zijn. Wij vermelden nog de opinie van Gemelli, die met enkele anderen iedere daad, die zeker vruchtafdrijving tengevolge heeft, a. directus noemt.
Lit.: Encycliek Casti Connubii ; Salsmans, Geneeskundige plichtenleer ; Schockaert, Gevaren van vruchtafdrijving en neo-malthusianisme voor het vrouwelijk organisme ; Historisch : Mag. A. Rijken O.P., Ned. Kath. Stemmen (1902) en vele anderen.
Bender/J. Deelen.