1° E. C., geoloog, * 2 Dec. 1878 te Pati (Java).
A. studeerde te Delft. In 1900 mijningenieur. Na een studiereis in Eur. werd hij in 1901 geplaatst aan het Hoofdbureau v. h. Mijnwezen te Weltevreden en in 1902 bij de Ombilinsteenkolenmijnen op Sumatra. Van 1903—1904 maakte hij exploratietochtenin Midden-China. Zijn belangrijkste werkzaamheden verrichtte A. in de jaren 1909 en 1910 op MiddenCelebes, dat hij aan een uitgebreid geologisch onderzoek onderwierp.Werken: Reisrapporten van het Midden-Celebes onderzoek (Tijdschr. Kon. Ned. Aardr. Gen. 1909, 1910, 1911); Celebcs en Halmaheira (id. 1910); Die Grossfalten der Erde (1911); Geologische en geographische doorkruisingen van Midden-Celebes (3 dln. met atlas, 1915); Geologische schetskaart van Nederl. O. Indië 1: 2 500 000.
Hofsteenge.
2° J a c q u e s H e n r y, politicus, * 1852 te Paramaribo, + 1925 te Monaco, van 1875 tot 1905 in Indischen dienst, onder anderen als raadsheer in het Hooggerechtshof (1894—1900) en als directeur van Onderwijs en Eeredienst (1900—1905),een van de meest op den voorgrond tredende vertegenwoordigers der zgn. ethische politiek, die zich met hart en ziel gewijd heeft aan de behartiging van de belangen der inheemsche bevolking van Ned.Indië en vooral van die van het o n d e r w ij s aan de v r o uwelijke inheemsche jeugd. In 1911 gaf hij zijn correspondentie met R. A. K a r t i n i uit onder den titel „Door duisternis tot lichtzie en gaf daardoor mede den stoot tot de oprichting der Kartini-scholen. In talrijke vereenigingen, meest op koloniaal gebied, heeft hij een belangrijke rol gespeeld.
Werken: Van zijn hand verschenen vele publicaties, o.a. De Nedcrlandsch-Indische rechtspraak en rechtsliteratuur, met twee vervolgen (1908, 1918 en 1930); voor Katholieken van bijzonder belang is zijn opstel Leyes de Indias, over de Spaansche koloniale politiek, in Bijdragen Kon. Instituut (1923).
Berg.