1(Gr. abax = tafel, bord), oorspronkelijk een met zand of glasstof, later met was bedekte tafel, waarop met een stift getallen en figuren konden worden geteekend; later een gelinieerd bord, op welks lijnen steentjes of schijfjes, de calculi, apices of abaculi, werden geplaatst, die, naar do lijn, waarop ze lagen, eenheden, tientallen, enz. (soms ook vijfvouden, enz.) voorstelden. Een andere vorm is een bord met groeven of staven, waarlangs schijven of bollen konden worden verschoven.
Voorbeelden hiervan zijn de thans nog gebruikelijke Chineesche soean-pan, de Japansche s o r o b a n, de Russische s j o t ij, de Armenische c h o r e b, de Turksche k o e l b a. Meestal vindt men op den a. ook enkele lijnen voor de eenvoudigste breuken. Afwijkende vorm: de a. van Gerbert, die schijfjes heeft, waarop de Indo-Arabische cijfers afgebeeld staan. Op den eigenlijken a. werden de rekenkundige bewerkingen uitgevoerd door verschuiving en samenvoeging van schijfjes en vervanging van een aantal schijfjes van een kolom door één schijf van een hoogere kolom. De a. werd overbodig gemaakt, hoewel niet verdrongen, door de opkomst van het Indo-Arabische cijferstelsel. Het rekenen met den a. stond veelal bekend als rekenen op lijnen. A. = credentia, zie Meubelen, liturgische.
L i t.: F. P. Barnard, The Casting Counter and the Counter Board (Oxford 1916); D. E. Smith, History of Mathematica (II Boston 1925, 156); L. Ch.
Karpinsky, The History of Arithmetic (Chicago 1925); F. A. Yeldham, The story of reckoning in the Middle Ages (Londen 1926): K. G. Hagstroem, Sagan om de tio tecknen (Stockholm 1931). In al deze werken veel illustraties.
Dijksterhuis.
2.( Gr.abax = tafel) is het bovenste lid van een kapiteel. In de Dorische stijlorde is de a. plat, in de Ionische en Corinthische gegroefd. Bij het Corinthische kapiteel zijn de zijden concaaf en buigen uit over de volute, zooals die bij het Ionische voorkomt.