bepalingen ter voorkoming van, zijn krachtens de wet van 11 Juli 1882, Stbl. 86, houdende bepalingen ter voorkoming van a. of a. op zee, en de wet van 16 April 1891, Stbl. 91, houdende bepalingen ter voorkoming van a. of a. op de openbare wateren in het Rijk, die voor de scheepvaart openstaan, neergelegd in eenige K.B., reglementen genaamd. Het Zee-aanvaringsreglement (K.B. van 24 April 1897, Stbl. 107) geeft voor vaartuigen in zee voorschriften omtrent het voeren van lichten, het uitwijken, geluidseinen bij mist, noodseinen e.d.
Het B innen - aanvaringsreglement (K.B.van 28 Augustus 1926, Stbl. 817) geeft dergelijke voorschriften voor alle vaartuigen, welke zich bevinden op de wateren binnen het Rijk, welke voor scheepvaart openstaan, met uitzondering van den Rijn, de Waal, de Lek, de Merwede, de Woord en de Nieuwe Maas. Voor den Rijn, met inbegrip van de Waal en de Lek, gelden de bepalingen van het R ij n v a a r t - politiereglement, door de Centrale Commissie voor de Rijnvaart vastgesteld en bij K.B. van 23 Jan. 1913, Stbl. 40 bekrachtigd. Verder zijn nog eenige bijzondere reglementen vastgesteld, o.a. voor de Westcrschelde en haar mondingen het B ij z o nder aanvaringsreglement Westerse h e 1 d e, terwijl bovengenoemde wet van 1891 den besturen van provinciën, gemeenten en waterschappen de bevoegdheid verleent aanvullende regelingen te treffen, van welke bevoegdheid zeer veel gebruik is gemaakt.L i t.: Mr. W. A. C. van Dam, Aanvaringsrecht, een toelichting tot het binnen-aanvaringsreglement (1926).
Buve.