een geleerd Utrechtenaar, Leeraar in de beschaafde wetenschappen, heeft, in het Latijn, geschreven, Registers op de Grieksche Spraakkunst, gedrukt bij PLANTYN, in het Jaar 1582; de tien Geboden, op oneven voetmaat, bijwijze van een Tafelgedigt; als mede eene verzameling van Bruiloftsgedigten en Lijkzangen, waarom hij op de lijst der Nederlandsche Digteren geplaatst is. Ook heeft hij, met groote naarstigheid, geschreeven, een boek van de mirakelen en beroerten, ten zijnen tijde voorgevallen.
De Copie daarvan schatte hij op de waarde van duizend guldens; doch, door de onachtzaamheid zijner vrouwe, is dezelve, onder en met zijne andere boeken, voor een geringen prijs verkocht.VAN EYK werd, door iemand zijner tijdgenooten, met een Latijnsch vers, over de onbeschaaftheid zijner poëzij, hevig berispt; ’t welk, in het Nederduitsch, deezen zin uitmaakt.
Uw’ verzen zijn zo hart, ja harder, als een kwast,
Van knoestig eijken hout, o puikje det Poëten,
Dus zeg ik tot uw lof, een ieder mag 't wel weten,
Dat op uw geestig hooft een kroon van eijken past.