Diepte is het algemeene woord. Afgrond wordt namelijk gezegd van eene groote diepte en verbindt er aan het denkbeeld, dat wat erin valt reddeloos verloren is, daar het door de grootte van den val verpletterd wordt of te gronde gaat.
Het kan evenzeer voor diepte zonder water als voor eene onpeilbaar diepe watermassa gebruikt worden. Een gebergte vol afgronden. Het schip verzonk in den afgrond. Kolk bezigt men voornamelijk van grondelooze, onpeilbare wateren; poelen zijn stilstaande wateren, die ofschoon niet zoo diep, door hunne vuilheid gevaarlijk zijn voor hem, die er in valt. Afgrond en poel worden ook figuurlijk gebezigd voor een toestand van diepe ellende. Een afgrond van rampen en ellenden. Een poel van jammeren.