1. In Vl.-België zeer gewoon voor: vensterbank.
- Zie ook de dialectwdb., o.a. C. en S.
Hij (wist), dat Hilde haar werk ... deed, als het vensterken verlicht was. Op de richel stelde zij gewoonlijk de koperen olielamp, WATTEZ 1896, 36.
2. Kier, spleet (b.v. in een plankenvloer).
Enkel de Duitsers spraken terwijl ze hen overeind rukten ..., hem op zoek naar wapens aftastten tot ze de draad en de ontstekers vonden; het pakje TNT raapte een van hen op tussen de riggels waar het gevallen was, VAN AKEN 1965, 179.
3. Rail (van een tram- of spoorweg).
Sam.: spoorrichel, rail van een spoorweg (Hij wijkt uit voor een lilliputsche locomotief, die een lange reeks geladen wagentjes rammelend over de verroeste spoorrichels aansleurt, WACHTERS 1946, 23).