Kwajongen, deugniet; snaak, guit; - ook: ondeugende streek, guitenstreek, kwajongenstreek.
„Zijn de studies in Vallombrosa reeds geëindigd?” zette hij het den ander betaald. Maar de kwapoets kaatste den bal op behoorlijke wijze terug. „De meesters bevielen me ginder al evenmin als hier”, VANDEN MAELDERE 1946, 112.
’k Ben ook ’n kwapoets geweest zoals gij, en ik heb meer ondervinding van zulke dingen dan ’n meisje, LANGENS 1947, 34.
Afl.: kwapoetserij, deugnieterij, kwajongensstreek (Fons ... was er op uit eens te onderzoeken wat hij aan mij had en begon algauw eenige kwapoetserijen uit te steken, PEETERS 1931, 129.
„Centervoor, uw das staat off-side!” Dat was zijn geijkte manier om hen goedendag te zeggen. Als er één element van wegviel, wisten zij ... dat zijn humeur fel geleden had, hetzij onder zijn veel werk, hetzij onder hun kwapoetserij, DURNEZ z.j. (± 1958), 70).