In contact treden met, zich in verbinding stellen met; contact opnemen met; in de laatste aanh. bep.: (met elkaar) in contact brengen, mog. ook intrans.: contacten leggen, (met elkaar) in contact komen.
In elk geval mag de informateur de oppositiepartijen kontakteren, Knack 13/12/1972. p. 21.
Vraag uw reisbureau om inlichtingen, of kontakteer ons, Knack 21/2/1973, p. 12.
Over een periode van drie jaar werden 874 werkgevers gecontacteerd. Dat was goed voor 2.984 jobs in diezelfde periode waarin 3.000 studenten een aanvraag deden, Alumni 1978, 2, 23.
Kennis van zaken en psychologisch inzicht zijn zeer belangrijk bij het kontakteren van klanten, Bell april 1978, p. 3.
Veel beter nog dan een telefoon kan de kortegolfzender een middel zijn om de mensen korter bij elkaar te brengen, om te kontakteren en vooral om te helpen wanneer de nood het hoogst is, Gazet v. Antw. 15/9/1978.