verbum. Naar de vorm onderscheiden de werkwoorden zich door hun vervoeging, hun veranderlijkheid naar persoon (ik loop, hij loopt), naar tijd (hij loopt, hij liep), naar wijze (jij loopt, loop!), naar getal (ik loop, wij lopen).
Het werkwoord onderscheidt zich naar de inhoud van de andere woordsoorten, doordat het een „doen”, „zijn” of „worden” uitdrukt, als werking gedacht, b.v. hij wandelt, hij is wakker, hij valt in slaap.