1.Het vliegen van de vogels was het voorbeeld voor de vliegerij van de mens. Bij de vogels dienen de vleugels als draagvlakken, de borstspieren als motor, staart en vleugels als stuurinrichting, luchtzakken en met lucht gevulde beenderen tot vermindering van het lichaamsgewicht, snelle spijsvertering tot vermindering van de ballast, stroomlijnvorm van het lichaam met spitse snavel tot vermindering van de
luchtweerstand, stevigheid van de romp tot het bereiken van een stabiele vlucht. Aan het bovenvlak van de vleugels (convex) ontstaat luchtdrukvermindering, aan het ondervlak (concaaf) echter vermeerdering van druk; zo ontstaat de opwaartse druk en de lift. Vele vogels (biddende roofvogels, honingzuigende kolibries) kunnen door een typische, snelle vleugelbeweging op één punt in de lucht blijven staan (propellerprincipe); zie ook veer.
2. Iets in vogelvlucht bezien betekent: vanuit een hoog standpunt, of ook: in het kort.