breuken in de aardkorst waarlangs (voornamelijk verticale) verplaatsingen hebben plaatsgehad. De grootte van de verschuiving (opheffing of daling van de betreffende schol) noemt men de spronghoogte.
Bij grote horst- en slenkgebieden bedraagt deze vaak meer dan 1000 meter (b.v. bij de Bovenrijnse laagvlakte).