De oudste vormen van een klok zijn de zonnewijzers, de wateruurwerken en de zandlopers. Rond 1300 n.
Chr. verschijnen voor het eerst de raderuurwerken, die door de zwaarte van een hangend gewicht werden aangedreven. Een goede eeuw later wordt de veerklok uitgevonden, waarvan Peter Henlein uit Neurenberg tegen het einde van de 15de eeuw gebruik maakte voor de vervaardiging van de eerste zakhorloges, de zogenaamde Neurenbergse eieren. Onze landgenoot Christiaan Huygens vond het slingeruurwerk uit, waardoor een zeer gelijkmatige beweging werd verkregen. Deze gelijkmatigheid werd later ook bereikt door een radertje (onrust) waarvan de beweging wordt afgeremd door een verspringend ankertje (echappement). Tegenwoordig wordt voor de aandrijving veel gebruik gemaakt van elektriciteit. Er worden elektrische klokken vervaardigd die tot op 1/1000 seconde per dag nauwkeurig lopen; zie kwartsklok en kwartstrillingen.