1. de gelijktijdige teelt van groente in boomgaarden, maar ook de teelt van planten met korte ontwikkelingstijd tussen planten van een hoofdcultuur. Zij gebruiken de ruimte tussen de rijen van de zich langzaam ontwikkelende hoofdcultuur zo lang tot deze haar zelf nodig heeft, b.v. sla of koolraap boven de grond in komkommer- of augurkenbedden, radijsjes in koolbedden; ook radijsjes in dezelfde rijen met wortels, om door de vroeg kiemende radijsjes te weten waar men moet schoffelen, daar het slechts langzaam ontkiemende wortelzaad dan nog niet te zien is;
2. ook zogenaamde wisselcultures, waarbij planten met een korte vegetatieperiode als voor- of navrucht vóór of na de hoofdvrucht verbouwd worden, b.v. vooijaarsspinazie of radijsjes als voorvrucht, tomaten, augurken of selderie als hoofdvrucht; ook winterspinazie als voorvrucht, stamboon als hoofdvrucht, andijvie als navrucht;
3. de oudste vorm van tussencultuur is het verbouwen van stikstofverzamelende vlinderbloemigen voor de groenbemesting of als veevoeder. Tussencultures brengen een grote opbrengst, verhinderen bodemmoeheid, ziekten, aantasting door schadelijke insekten en schimmels, verlangen echter wel een extra bemesting, veel verzorging en veel ervaring.