(Lat.: socius = metgezel, deelgenoot). Het woord kwam omstreeks 1830 in Frankrijk op.
Het socialisme streeft politiek naar economische en sociale gelijkheid. Zijn doel is de socialistische maatschappij, waar het gemeenschapsbelang boven dat van de enkeling staat. Het wijst het liberaal-kapitalistische economische stelsel af. De klasseverschillen zullen verdwijnen doordat de privaateigendom van de produktiemiddelen (grond, grondstoffen en machines) wordt opgeheven om in eigendom van de staat, van de gemeenschap over te gaan. Vormen van het socialisme zijn:1.het utopistische (het utopisme), dat oproept tot verwezenlijking van een ideale staat en een beroep doet op de goedheid en het verstand van de mensen;
2. het marxistische of wetenschappelijke socialisme. Het meent dat het socialisme resultaat zal zijn van historische ontwikkeling. Het is internationaal gericht. Sinds de Eerste Wereldoorlog zijn er twee richtingen ontstaan: a. het democratische en b. het communistische. Het democratische wil langs wettelijke weg met hulp van het democratische kiesrecht de macht in de staat veroveren. Het is gematigd, wenst hervorming en ijvert voor leiding van het economische leven, wijst echter een totale „planning” af. Zo verbindt het vrijheid en gebondenheid. Het communistische is de radicalere, revolutionaire richting, het marxisme, beïnvloed door Lenin en Stalin. In de ontwikkelingslanden, vooral in Afrika, is een geheel andere vorm van socialisme ontstaan, waarbij het gaat om de opbouw van de jonge staten met de inzet van ieders krachten onder gelijke waardering van talent of rang.