Men onderscheidt voornamelijk stoom-, diesel-, gasturbinelocomotieven, elektrische en dieselelektrische locomotieven; sinds 1958 zijn in Nederland alleen de laatste twee in gebruik, terwijl ook in het buitenland de stoomlocomotieven steeds minder in aantal worden. Waar het mogelijk is en economisch verantwoord (niet te lange afstand, veelvuldig vervoer) elektrificeert men het spoorwegnet; anders gebruikt men dieselelektrische locomotieven, die door elektromotoren worden aangedreven, waarvoor de stroom door eigen dieselmotoren wordt opgewekt.
Ook voor het rangeren gebruikt men uitsluitend dieselelektrische locomotieven of de kleine locomotoren. Personentreinen hebben bij ons tegenwoordig alleen op de grote afstanden nog locomotieven, omdat de treinstellen met eigen tractie het voordeel hebben snel te kunnen optrekken, daar de elektromotoren over de hele trein zijn verdeeld; bovendien is het rangeren van de locomotief op het eindstation niet meer nodig. Voor goederentreinen blijven de „locs” noodzakelijk. In het vlakke Nederland is een vermogen van 4200 pk voldoende. In het buitenland ligt het vermogen soms boven de 6000 pk. Deze locomotieven kunnen een goederentrein van 2600 ton met een snelheid van 60 km per uur voorttrekken!