Er is beroepstoneel, amateurtoneel en lekespel. Terwijl de beide eerste ernaar streven het leven van anderen zo volledig en zo objectief mogelijk na te spelen, gaat het er bij het lekespel om dat de spelers in hun spel zichzelf kunnen zijn.
De speler beeldt uit wat hij zelf beleven kan en behoeft ook niet meer te geven dan wat in zijn capaciteiten ligt. Het lekespel streeft er niet naar grootse toneelopvoeringen te geven, maar als grondgedachte van het lekespel geldt dat iets gemeenschappelijks, d.w.z. iets dat allen, ook de toeschouwers raakt, b.v. een lentefeest, een gebeurtenis in het kader van school of jeugdbeweging, de aanleiding tot het spel vormt. Kinderen spelen vanuit hun speeldrift een sprookje dat zij reeds vaak gehoord hebben; in de school worden kleine toneelstukjes door diverse per-sonen opgevoerd, waarbij vooral het gemeenschapsbesef van de lekespelgroep sterk bevorderd wordt. Voor scholen is het lekespel van groot belang, zowel voor kleuterscholen als voor scholen voor basis- en voortgezet onderwijs.