1. het voormalige Tienstammenrijk der joden in het noorden van Palestina na de afscheiding van Juda in 925 v. Chr.;
2. de joodse staat in Palestina, die in 1948 werd uitgeroepen. Israël heeft een oppervlakte van 20 693 km2. De grenzen zijn overeengekomen bij de wapenstilstand die in 1949 met de Arabische buurstaten Egypte, Jordanië, Syrië en Libanon werd gesloten. Tijdens de zesdaagse oorlog in juni 1967 veroverde Israël het gebied tot aan de rivier de Jordaan, de Golanhoogten in het noorden, de strook bij Gaza en de Sinaïwoestijn, waarvan het in de oktoberoorlog van 1973 weer een gedeelte langs het Suezkanaal moest prijsgeven. Door voortdurende immigratie is de Israëlische bevolking tot bijna 3,2 milj. toegenomen. Het verlangen naar een eigen nationale staat voor de joden werd in 1897 voor het eerst uitgesproken (het zionisme). In 1917 werd door Groot-Brittannië Palestina aan de joden toegezegd (Balfour-declaration). De hoofdstad en zetel der regering is Jeruzalem. In het Arabische gedeelte van de stad wonen 70 000 mensen. Het derde deel van de bevolking van Israël woont in de drie grootste steden: Jeruzalem, Tel Aviv/Jaffa en Haifa. Haifa is de haven en heeft zware industrie, evenals grote olieraffinaderijen (eindpunt van de olieleiding uit Irak). Veel delfstoffen bezit Israël niet. Om de werkgelegenheid uit te breiden werd een veredelingsindustrie opgebouwd. De teelt van citrusvruchten (Jaffa-sinaasappels, citroenen, grapefruit) vormt het grootste deel van de export. Door het boren van bronnen en irrigatie werden dorre streken voor de akkerbouw ontsloten. De economische toestand van het land is nog lang niet gunstig, daar de invoer de uitvoer nog vele malen overtreft; 3. Israël („hij strijdt met God”) is ook de naam die Jakob krijgt na zijn worsteling met God in Pniël, Genesis 32.