1. natuurlijke immunisatie. Een gezond, krachtig organisme vormt vaak zelf, zonder hulp van een dokter, de noodzakelijke tegengiften (antistoffen, antitoxinen), die de giften (toxinen) van binnengedrongen ziekteverwekkers onwerkzaam maken;
2. kunstmatige immunisatie op twee manieren,
a) passieve immunisatie: het inspuiten van antistoffen, b.v. antitetanusserum. Men gebruikt daarbij antistoffen, die door dieren (b.v. paarden) gemaakt zijn;
b) actieve immunisatie: het organisme wordt aangezet om zelf antistoffen te vormen. Dit geschiedt door inspuiten met gedode of afgezwakte ziekteverwekkers of alleen maar hun giftige stoffen, b.v. pokkenvaccin: hierbij spuit men de verwekkers van koepokken in, die voor de mens ongevaarlijk zijn; zie vaccinatie.