1. lieflijkheid; gracieus, bevallig, lieflijk;
2. de drie Gratiën waren bij de Romeinen de godinnen der bevalligheid, gezellinnen van Venus;
3. meer algemeen: gunst, in de gratie staan;
4. gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van een door de rechter opgelegde straf. Evenals in de meeste landen oefent ook in Nederland het staatshoofd het recht van gratie uit. Gratie wordt vooral dan verleend, als de veroordeelde zich goed gedraagt en berouw over zijn daad toont.