is het ieder mens aangeboren vermogen onderscheid te maken tussen goed en kwaad. De mens moet zijn leven inrichten volgens dit vermogen tot onderscheid.
Heeft de mens goed gehandeld, dan heeft hij een „gerust geweten”; heeft hij echter slecht gehandeld, dan klaagt zijn geweten hem aan. Men zij voorzichtig de stem van het geweten te vereenzelvigen met de stem van God. Ieder mens moet zijn geweten vormen door gewetensvol te leven en door zich ervoor in te zetten de zedelijke ordeningen en de achtergronden daarvan steeds beter te leren verstaan.