(van Lat. concertare = wedijveren),
1. een omstreeks 1600 bestaande compositievorm, waarbij de componist twee of meer instrumentale groepen liet samengaan (concerto grosso), b.v. de Brandenburgse concerten van Bach. In verkleinde vorm (trio’s of kwartetten) heette het een concertino: in vergrote vorm (een volledig orkest) tutti. In de loop der tijden schreef men ook composities voor één of meer solo-instrumenten met orkest, b.v. concert voor twee violen en orkest van J. S. Bach. In de klassieke periode en daarna bijna uitsluitend een muziekstuk voor één instrument met orkest, vaak zeer virtuoos en meestal bestaande uit drie delen, vlug-langzaam-vlug;
2. het woord concert wordt ook gebruikt voor een (openbare) muzikale uitvoering.