1. Een boom heeft een houtige stam, die zich pas op enige hoogte boven de grond vertakt.
Bij de fruitteelt onderscheidt men hoogstam- en struikvormboomgaarden. In de laatste jaren legt men meer en meer struikvormboomgaarden aan, die eerder vrucht dragen en het plukken en snoeien en het bestrijden van schadelijke insekten vergemakkelijken. 2. [Eng. bloem] Plotselinge koersstijging.