een keverfamilie met forse, meestal lange sprieten (bij het mannetje van de timmerbok vijfmaal de lichaamslengte). Alle boktorren zijn planteneters, ook hun larven leven in bomen en struiken.
De meeste boktorren tasten slechts zieke of dode bomen aan. Een zeer schadelijk dier is de huisbok, waarvan de larven de balken in gebouwen vernielen. De meest forse boktor is de heidenbok, die in ons land slechts zelden is aangetroffen. Een der fraaiste is de rozebok, die meer dan 3 cm groot wordt. Hij is levendig, metaalglanzend groen met gouden of blauwachtige gloed. Uit bijzondere klieren aan de onderzijde van het lichaam wordt een naar muskus geurende stof uitgescheiden. Men vindt de kever op verschillende wilgesoorten, in het hout waarvan de larven zich ontwikkelen. In Midden- en Zuid-Amerika leeft de tapijtbok, met zeer lange voorpoten, die prachtig getekend is en 8 cm lang wordt.