Woningbouwverenigingen - Bij de inwerkingtreding van de Woningwet van 1901 kregen gemeentebesturen de bevoegdheid, het rijk voorschotten te vragen voor de bouw van volkswoningen. Door deze regeling werd de financiële hinderpaal weggenomen en konden woningbouwverenigingen ontstaan. Telde men er in 1913 in Nederland 301, in 1920 waren er in totaal 1.292 woningbouwverenigingen. In die tijd steeg het aantal in A. van 13 tot 57. Er ontstonden naast rooms-katholieke, protestants-christelijke en joodse verenigingen ook verenigingen voor arbeiders, ambtenaren en kantoorpersoneel.
Enkele woningbouwverenigingen waren al voor de Woningwet van 1901 ontstaan (o.a. de Vereeniging ten behoeve van de arbeidersklasse in 1852; zie: Arbeiderswoningen), andere werden kort daarna gesticht (o.a. Rochdale*, Amsterdamsche Coöperatieve Onderwijzers Bouwvereeniging, Dr. Schaepman, Het Oosten*). Vele malen hebben de woningbouwverenigingen door hun frisse en nieuwe ideeën en de samenwerking met architecten van naam (Van der Pek*, De Bazel*, De Klerk* e.a.) beslissende invloed ten goede kunnen uitoefenen op het woningtype. Rochdale was de eerste die een blok met een gemeenschappelijke tuin aanlegde, de r.-k. Bouwvereeniging Dr. Schaepman* bouwde aan de noordzijde van het IJ huizen met drie verdiepingen, Eigen Haard* was de eerste die met vrije beneden- en bovenwoningen begon aan de Zeeburgerdijk, Patrimonium* introduceerde de portiekwoningen in de stad en De Dageraad* bracht het eerst douches en centrale verwarming in de blokken aan. Dit werd zo algemeen nagevolgd dat in de Stadionbuurt, waar veel blokken van verenigingswoningen liggen, zelfs voornamelijk gebruik werd gemaakt van centrale verwarming. In 2000 waren er in A. nog zo'n 15 woningbouwverenigingen, van de Algemene Woningbouw Vereniging tot de Woningstichting Zomers (zie ook: Volkshuisvesting).
LIT. Egbert Ottens, Ik moet naar een kleinere woning omzien, want mijn gezin wordt te groot, 1975; id. 75 jaar volkshuisvesting in Amsterdam, O.A. 1990, 228 en 282, en 1991, 24.