XYZ van Amsterdam

J. Kruizinga, Gerrit Vermeer (2002)

Gepubliceerd op 22-06-2018

Westerkerk en -toren

betekenis & definitie

Westerkerk en -toren - Hoog rijst boven het stadsgewoel van Rozengracht en Raadhuisstraat de Westertoren. Populair als geen andere toren in de stad, drager van de keizerskroon*, die de stad volgens privilege van Maximiliaan van Oostenrijk sinds 1489 mag voeren, naamgever van rubrieken in Amsterdamse dagbladen (o.a. Onder de Keizerskroon, Van de Westertoren), bezongen tot in het oneindige en het monument dat Amsterdammers, speciaal Jordaners, in den vreemde bindt. Daniël Willink* was al verrukt over de toren, gezien de regels in zijn "Amsterdamsche Buitensingel". Ook Vondel* en P.C.

Hooft* bewonderden en bezongen deze schepping van Hendrick de Keyser*. In 1620 besloot de vroedschap* in verband met de gestage uitbreiding* van de stad, dat in het noordwesten twee kerken zouden worden gebouwd: de Westerkerk en de kleinere Noorderkerk*. De Westerkerk is toen gebouwd volgens het ontwerp van bouwmeester De Keyser, de toren echter slechts tot halve hoogte volgens zijn plannen. De Keyser overleed in 1621, toen aan de bouw nog nauwelijks was begonnen. Zijn zoon Pieter heeft met de oppermetselmeester Cornelis Danckerts* het werk voortgezet. De fundering was in 1620 gelegd, de eerste steen op 9 sept. van dat jaar door Willem de Vrij, zoon van een burgemeester. Op 22 maart 1622 werd "gheleyd d'eerste steen al van den Westertoorn". In 1625 begon men met de kap van de middenbeuk. In 1628 en de vier volgende jaren ontving Pieter de Keyser steeds ƒ 100 "ter insicht van de sware wercken aen de Westerkerck". In 1631 werd de kerk gewijd.

Een gedenksteen boven de ingang tot de kosterswoning meldt: "Tot oefeninge van de Christelijcke religie is deze Westerkerck ghesticht anno MDCXX den IX September den eersten steen gheleijdt ende Ao MDCXXXI op Pinxterdach de eerste predicatie gedaen". De Westerkerk, die als de monumentaalste van de renaissancekerken van A. geldt, is een basilieke uitwerking van de Zuiderkerk*, met dit verschil, dat de toren niet opzij, maar in het midden van de voorgevel staat. De kerk is fraai en rijk behandeld aan de buitenzijde; zij is royaal met zandsteen geornamenteerd met veel voluut- en vaasvormige motieven, die de steunberen bekronen. Merkwaardig is, dat ondanks de renaissancistische opvattingen van De Keyser er zoveel gotische elementen in de kerk verwerkt zijn, o.a. het hoge en spitse, zowel uit- als inwendig. Het interieur van de kerk is statig: meubilair uit 1630, als de preekstoel, twee portalen met snijwerk, het doophek met bogen en het orgel uit 1686 met allegorisch schilderwerk van Gérard de Lairesse* op de luiken. Rembrandt* ligt er begraven; in 1906 werd een marmeren gedenkteken voor hem aangebracht. De 85 m hoge toren is in hoogte de achtste van Nederland. De Keyser had de laatste geledingen resp. twaalf- en achtkantig ontworpen. Zijn opvolgers hebben echter meer naar de klassieke smaak van de tijd de meerzijdige spits door een vierkante vervangen, die pas in 1638 gereedkwam. Een zwarte dag in de geschiedenis van de kerk is de 27ste juni 1704 geweest, toen een deel van de gaanderij tijdens een middagdienst plotseling instortte.

Van de honderd kinderen uit het Aalmoezeniersweeshuis*, die op de gaanderij de dienst bijwoonden, kwamen er zes om het leven en werden er 44 gewond. De toren is inwendig in vele opzichten opmerkelijk. In de eerste plaats vanwege het carillon. Drie luiklokken zijn onder de eerste overgang opgehangen. De grootste werd in 1686 overgegoten door Claude Fremy, weegt 5.000 kg, en heeft een middellijn van 2 meter. De andere twee zijn van François Hemony* en dateren uit 1658. Twee luiklokken hebben eenzelfde randschrift als die in de Zuiderkerktoren. Op de derde is te lezen: "De kloek verweck onse aendacht door het oor, 't geloof aen Godt verkrijcht men door 't gehoor". Uur-, speel- en slagwerken zitten hoger. De eerste speeltrommel werd in 1644 geplaatst door Jan Adriaensz.

Leeghwater, maar voldeed niet. François Flemony kreeg in 1658 opdracht de klokken te vergieten. De grote slagklok die het hele uur aangeeft, werd in 1636 gegoten door Assuerus Koster en weegt 7.500 kg. Zij is de zwaarste klok in A. en draagt het opschrift "Verbum Domini in aeternum" (Het woord des Heren blijft in eeuwigheid). De slaghamer weegt 200 kg. De halfuursklok (dezelfde maker, het zelfde jaar) hangt heel hoog in de toren. Sinds 1928 kunnen de klokken van het uurwerk automatisch worden opgewonden. Van 1924 tot 1938 stond in de toren een kwikkolom opgesteld van 28 m lengte, die een druk gaf van ± 30 atmosfeer. Het was een heel dun kwikbuisje, 2 mm in doorsnede, geborgen in een dikke koperen buis. De temperatuur ervan werd tot op een duizendste graad Celsius constant gehouden.

Overigens zijn de muren van de Westertoren zo dik, dat de temperatuur van het jaargetijde pas drie maanden later in de toren inwerkt. In oktober is het hier tien graden Celcius, de temperatuur die bij augustus zou horen, in april heerst er de wintertemperatuur van zeven graden Celcius. De kwikkolom diende om de koppen van drukbalansen te ijken, waarmee in het Van der Waalslaboratorium* manometers geijkt werden, die hun weg naar de hele Nederlandse en buitenlandse industrie vonden. Zoals alle hoge gebouwen beweegt ook de Westertoren bij hevige wind. De natuurkundige prof. Michels heeft na een heel gewaagde klimpartij boven op het kruis van de Westertoren een schaalverdeling bevestigd. Toen het ging stormen, stond de hoogleraar op de Westermarkt met een theodoliet, een kijker met schaalverdeling. Hij bespiedde daarmee zijn schaalverdeling op het torenkruis en kwam tot de conclusie dat bij hevige storm de toren drie centimeter heen en weer zwaait. De laatste maal dat de kerk zelf in het wereldnieuws kwam, was tijdens de plechtigheden op 10 maart 1966 ter gelegenheid van de kerkelijke huwelijksinzegening van prinses Beatrix en Claus von Amsberg. In 1981 werd het 350-jarig bestaan van de Westerkerk met tal van feestelijkheden gevierd.

LIT. B. Bijtelaar, De zingende torens van Amsterdam, 1947; J.B. Visser, P.W. waakt over de Westertoren, O.A. 1962, 82; Mee- en tegenvallers bij torenonderhoud, O.A. 1963, 46; Jan Roelfs en Jaap Th. Balk, De oude Wester 350 jaar, 1981; Jan Roelfs, De oude Wester, O.A. 1981, 103; Ben Heuer, Westertoren-Toorn, O.A. 1986, 1; H.J. Zantkuijl, De gevels van de Westerkerk, O.A. 1986, 2; Arie de Groot en Irmgard van Koningsbruggen, Nieuwe glorie van de Westerkerk, O.A. 1992, 86; Robert van Answaarden, De mythe van de keizerskroon, O.A. 1992, 232; Gerrit Vermeer en Ben Rebel, d'Ailly's Historische Gids van Amsterdam, 1992, 273.

< >