Straatvaart - Toen in 1590 aan de kusten van de Middellandse Zee grote hongersnood heerste en de prijzen van het graan daar een ongekende hoogte bereikten, gingen voor het eerst Amsterdamse schippers ertoe over, uit de Oostzeelanden, waarmee de koopvaarders van de stad van oudsher goede relaties hadden, graan te vervoeren naar Genua, Napels en Venetië. Hierdoor werd de grondslag gelegd voor de Straatvaart. Daarvoor was er ook wel handelsverkeer tussen Holland en de landen rond de Middellandse Zee, maar dat was verkeer over land; Augsburg en Keulen zijn daarvan rijk geworden. De Straatvaart ontwikkelde zich voorspoedig. Eerst in Italië, later ook in de landen van "de Grote Heer", die te Istanboel zetelde.
In het begin van de 17de eeuw telde de stad ongeveer 600 Straatvaarders, ook wel handelaars op de Levant genaamd. Graan, vis en specerijen werden uit A. meegenomen; sinaasappelen, olijven en aardewerk kwamen terug. Deze handel bracht grote rijkdommen; de reders van de Levantschepen behoorden tot de rijken. Voor het zeevolk was deze vaart echter niet ongevaarlijk, daar de zeerovers, die bij honderdtallen huisden op de rotsige kusten van Noord-Afrika, aan de handelsvloot veel afbreuk deden. Duizenden Amsterdammers hebben in de loop van eeuwen in Noord-Afrika het juk van de slavernij leren kennen. Dikwijls kochten burgemeesters echter slaven vrij. Het geld dat hiervoor nodig was, werd door collecten in de stad verkregen. Aanvankelijk collecteerden ook particulieren; later hadden regenten van het Aalmoezeniersweeshuis* hiervan de leiding, totdat in de 18de eeuw de staat het loskopen van de slaven overnam. Op oude prenten ziet men nog wel, dat bevrijde slaven in de Burgerzaal van het stadhuis* de burgemeester kwamen bedanken. Pas in de 19de eeuw verdween de zeeroverij, maar toen was de Straatvaart niet zo belangrijk meer.